ECLI:NL:CRVB:2012:BY4048

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-2069 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van verzoeker A. te B. tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Verzoeker had eerder een verzoek om herziening ingediend van een uitspraak van de Raad van 6 april 2011, waarin de rechtbank Amsterdam een eerdere beslissing van het Uwv om geen Ziektewetuitkering toe te kennen, had bevestigd. De Raad had in zijn eerdere uitspraak geoordeeld dat verzoeker niet in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Ziektewet, omdat hij niet in staat was om zijn arbeid te verrichten.

In het verzoek om herziening stelde verzoeker dat hij nieuwe bewijzen had overgelegd die zouden aantonen dat hij met ingang van 11 juli 2000 niet in staat was om te werken. De Raad oordeelde echter dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die voldeden aan de eisen van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukte dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak.

De Raad heeft het verzoek om herziening afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, waarbij de voorzitter Ch. van Voorst en de leden H. Bolt en M. Greebe aanwezig waren. De griffier H.J. Dekker heeft het proces-verbaal ondertekend. De partijen waren niet verschenen tijdens de zitting.

Uitspraak

12/2069 ZW-PV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 6 april 2011, 09/5408
Partijen:
[A. te B.] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 november 2012
Zitting hebben: Ch. van Voorst als voorzitter en H. Bolt en M. Greebe als leden.
Griffier: H.J. Dekker
Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad herzien op de grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Bij de uitspraak van 6 april 2011, waarvan nu herziening wordt verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 september 2009, 08/2777 in hoger beroep bevestigd. De rechtbank heeft hierbij het beroep van verzoeker tegen een besluit van het Uwv van 11 juni 2008 ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Het betrof een weigering van het Uwv om aan verzoeker met ingang van 11 juli 2000 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
3. Bij een uitspraak van 7 maart 2012, 12/2429, heeft de Raad een eerder verzoek om herziening van de uitspraak van 6 april 2011 van verzoeker afgewezen, omdat geen sprake was van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb.
4. Verzoeker voert nu aan dat hij voldoende bewijzen heeft overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat hij met ingang van 11 juli 2000 niet in staat kan worden geacht om zijn arbeid in de zin van artikel 19, eerste lid, van de ZW te verrichten.
5.1. De Raad komt tot het volgende oordeel.
5.2. Verzoeker heeft ook nu geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Hij verwijst naar stukken die hij heeft ingebracht in de procedure die is geëindigd met de uitspraak van 6 april 2011 en die door de Raad bij zijn beoordeling zijn betrokken. Zoals ook al is overwogen onder 2.2 van de uitspraak van 7 maart 2012 is het rechtsmiddel van herziening niet gegeven om een hernieuwde discussie te voeren over die zaak of het daarbij toegepast recht.
5.3. Dit betekent dat het verzoek wederom dient te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) H.J. Dekker (getekend) Ch. van Voorst