ECLI:NL:CRVB:2012:BY4032

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1850 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van beëindiging ZW-uitkering op basis van niet-nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1994 uitgevallen was voor zijn werk als tuinbouwmedewerker vanwege klachten aan de linkerpols, had verzocht om terug te komen van een eerder besluit van het Uwv dat zijn Ziektewet-uitkering per 10 mei 1994 zou worden beëindigd. Dit eerdere besluit was in rechte onaantastbaar geworden. Appellant stelde dat er nieuwe feiten waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien, namelijk meer duidelijkheid over de aard en ernst van zijn klachten, zoals aangegeven door zijn behandelaars.

Het Uwv had het verzoek van appellant om terug te komen van het eerdere besluit afgewezen, en dit besluit werd in bezwaar ook ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Raad oordeelde dat hetgeen door appellant naar voren was gebracht niet kon worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat appellant niet met nieuwe medische gegevens kwam die een andere beslissing konden rechtvaardigen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 november 2012.

Uitspraak

11/1850 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 maart 2011, 10/2371 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2012. Appellant is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 2 mei 1994 vanwege klachten aan de linkerpols, uitgevallen voor zijn werk als tuinbouwmedewerker. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant per 10 mei 1994 geschikt was voor zijn arbeid. Bij besluit van 9 februari 2000 is aan appellant meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Ziektewet met ingang van 10 mei 1994 zal worden beëindigd. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
1.2. Namens appellant is het Uwv bij brief van 1 oktober 2009 verzocht om terug te komen van het eerdere besluit van 9 februari 2000. Daarbij is als nieuw feit vermeld dat er sedert de eerdere procedure bij de Raad in 2007 meer duidelijkheid is gekomen over de aard, ernst en omvang van zijn klachten aan het linker polsgewricht. Een van de behandelaars van appellant heeft uitdrukkelijk aan hem te kennen gegeven dat het door de verzekeringsarts ingenomen standpunt dat de pols niet in strekkende zin belast wordt bij reiken, tillen en dragen, niet correct is. Bij besluit van 15 februari 2010 is het verzoek om terug te komen van het besluit van 9 februari 2000 door het Uwv afgewezen. Bij besluit van 9 juni 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 februari 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant - kort samengevat - zijn standpunt herhaald zoals verwoord in zijn brief van 1 oktober 2009.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. In artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
4.2. Hetgeen door appellant naar voren is gebracht ter onderbouwing van zijn opvatting dat het Uwv dient terug te komen van het eerdere besluit van 9 februari 2000, als hiervoor vermeld, kan niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Appellant beroept zich op zijn reeds eerder ingenomen standpunt inzake de beoordeling van zijn polsklachten door de verzekeringsarts, maar onderbouwt dit niet met medische gegevens die dateren van na het eerdere besluit, dan wel dateren van voor het eerdere besluit maar die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen en die van zodanige aard zijn, dat zij in beginsel tot een inhoudelijk andere beslissing aanleiding kunnen geven. De bij brief van 19 oktober 2012 overgelegde medische informatie, afkomstig van artsen uit Marokko, dateert van oktober 2012 en ziet niet op de beoordeling van appellants arbeidsgeschiktheid in mei 1994. Aan deze informatie wordt derhalve bij de beoordeling van het onderhavige geding voorbij gegaan.
5. Gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) I.J. Penning
KR