ECLI:NL:CRVB:2012:BY3913

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4324 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling geschiktheid voor functies in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. Appellante, A. te B., had een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen na zich ziek te melden vanwege psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde haar ZW-uitkering per 1 december 2010, omdat zij geschikt werd geacht voor ten minste één van de functies die geselecteerd waren in het kader van de Wet WIA-beoordeling. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vaststelling van de belastbaarheid van appellante. In hoger beroep heeft appellante informatie ingebracht van haar huisarts, psychiater, longarts en het Oogheelkundig Medisch Centrum Haarlem ter ondersteuning van haar stelling dat zij op 1 december 2010 niet in staat was om arbeid te verrichten.

De Raad heeft de rapportages van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts van het Uwv als inzichtelijk en onderbouwd beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellante op de datum van beëindiging van de ZW-uitkering meer beperkt was dan het Uwv had vastgesteld. De informatie van het OMC Haarlem bood geen onderbouwing voor de stelling van appellante dat haar klachten na een operatie in verband met dubbelzien op 1 december 2010 tot beperkingen leidden. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld heeft beëindigd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/4324 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 juni 2011, 11/1069 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. V.J.M. Janszen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Janszen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is werkzaam geweest als gastvrouw jongerenzorg voor 20 uur per week. In 2006 is zij voor dit werk uitgevallen. Per einde wachttijd, 15 april 2008, is haar een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was te achten.
1.2. Op 14 september 2009 heeft appellante zich ziek gemeld wegens psychische en lichamelijke klachten. Appellante ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Aan appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Nadat zij op 25 november 2010 is gezien door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 25 november 2010 de ZW-uitkering van appellante per 1 december 2010 beëindigd omdat zij geschikt werd geacht voor (ten minste) één van de in het kader van de Wet WIA-beoordeling geselecteerde functies.
1.3. Appellante heeft tegen het besluit van 25 november 2010 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 14 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard en zijn besluit van 25 november 2010 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om te oordelen dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig of onvolledig is geweest en geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van de vaststelling van de belastbaarheid van appellante.
3. Appellante kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak. Appellante heeft gesteld dat zij vooral als gevolg van psychische klachten en dubbelzien op 1 december 2010 niet in staat was arbeid te verrichten. Ter onderbouwing van haar stelling is in hoger beroep informatie ingebracht van haar huisarts, de behandelende psychiater, een longarts en het Oogheelkundig Medisch Centrum Haarlem (OMC Haarlem).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met rapportages van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv op inzichtelijke wijze onderbouwd dat appellante weer geschikt moet worden geacht voor (een van) de functies die zijn geselecteerd in het kader van de Wet WIA, te weten de functie wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur.
4.2. Aangezien met appellantes psychische klachten bij de beoordeling van haar belastbaarheid in het kader van de Wet WIA rekening is gehouden, is er geen aanleiding om appellante te volgen in haar standpunt dat zij als gevolg van die klachten op 1 december 2010 niet geschikt was tot het verrichten van arbeid. Anders dan appellante stelt, kan uit de omstandigheid dat het Uwv na het overlijden van haar vader een nieuwe ziekmelding heeft geaccepteerd niet zonder meer volgen dat appellante ook per 1 december 2010 meer beperkt zou moeten worden geacht dan door het Uwv is aangenomen. Uit de door appellante in hoger beroep overgelegde informatie van de behandelende psychiater kan evenmin worden afgeleid dat de psychische klachten op 1 december 2010 door het Uwv zijn onderschat.
4.3. De door appellante in hoger beroep ingebrachte gegevens van het OMC Haarlem bieden geen onderbouwing voor de stelling van appellante dat de klachten na een operatie in verband met dubbelzien op 1 december 2010 tot beperkingen leidden. Uit de Samenvatting oogheelkundig dossier van het OMC Haarlem volgt dat er op 23 november 2009 een operatie is uitgevoerd in verband met dubbelzien. Voorts blijkt daaruit niet dat appellante het OMC Haarlem na 23 november 2009 heeft bezocht voor dubbelzien. Dit stemt overeen met de informatie die appellante bij het spreekuur van de verzekeringsarts van het Uwv op 20 juli 2010 heeft gegeven, dat de operatie in verband met dubbelzien in november 2009 goed was gelukt.
4.4. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld met ingang van 1 december 2010 heeft beëindigd. Er is dan ook geen reden om een onafhankelijk deskundige in te schakelen zoals door appellante ter zitting is verzocht.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt.
6. Voor een proceskostenveroordeling wordt geen aanleiding gezien.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012.
(getekend) M. Greebe
(getekend) D.E.P.M. Bary