Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 maart 2011, 10/1686 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 november 2012
Namens appellante heeft mr. J. Heek, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2012. Namens appellante is mr. Heek verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam als chauffeur personenvervoer voor 20 uur per week, is op 19 januari 2005 uitgevallen wegens gewrichtsklachten aan rug, knieën en handen. Bij het einde van de wachttijd is haar met ingang van 17 januari 2007 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op minder dan 35%. Hierbij is overwogen dat appellante met inachtneming van de voor haar gestelde beperkingen, die zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst, geschikt werd geacht voor passende arbeid.
1.2. Appellante heeft zich vervolgens meerdere malen vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld wegens toegenomen klachten/beperkingen, voor het laatst op 15 maart 2010. Bij besluit van 13 april 2010 heeft het Uwv bepaald dat appellante per 13 april 2010 geen recht (meer) heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 31 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 april 2010, onder verwijzing naar het rapport van bezwaarverzekeringsarts W.H. van Leeuwen van 30 augustus 2010, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij, kort samengevat, betekenis toegekend aan de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen.
3. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat grotendeels een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Appellante benadrukt - kort samengevat - dat sprake is van poly-artrose, een chronische en progressieve aandoening. De klachten aan haar rug, handen en voeten zijn sinds 2006 toegenomen waardoor zij steeds meer gebruik moet maken van hulpmiddelen en aanpassingen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering op grond van de Wet WIA. Zoals de Raad reeds vaker heeft beslist gaat het daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het ten aanzien van appellante verrichte medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Appellante is zowel door de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts lichamelijk en psychisch onderzocht. Daarnaast heeft de bezwaarverzekeringsarts appellante bij de hoorzitting gezien en heeft hij op verzoek van appellante inlichtingen ingewonnen bij de huisarts. Volgens de bezwaarverzekeringsarts leverde de informatie van de behandelend sector geen nieuwe gezichtspunten op. Op grond van alle dossiergegevens alsmede de bevindingen uit zijn onderzoek heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 30 augustus 2010, aangevuld op 24 november 2010, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellante, ondanks haar lichamelijke klachten dan wel beperkingen, geschikt is te achten voor de destijds geduide functie van receptionist/baliemedewerker. In de rapportage van 16 februari 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts nog gereageerd op de in beroep overgelegde medische gegevens, waaronder een brief van de behandelend reumatoloog dr. H.A. Martens van 23 november 2010, en aangegeven ook daarin geen aanleiding te zien om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
4.3 Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geeft onvoldoende reden om de onderzoeksbevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen in twijfel te trekken. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt dat zij op de datum in geding meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen.
4.4. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012.
(getekend) J.J.T. van den Corput