ECLI:NL:CRVB:2012:BY3903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-7103 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na medisch onderzoek door verzekeringsartsen

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. B.B. Zebregs, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Het Uwv had op 26 november 2010 besloten dat appellante geen recht meer had op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW), omdat zij geschikt werd geacht voor de functie van productiemedewerker industrie. Dit besluit was gebaseerd op een medisch onderzoek dat door de bezwaarverzekeringsarts was uitgevoerd, waarbij de artsen de klachten van appellante, waaronder rug-, hart- en pijnklachten, in overweging hadden genomen.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen goed gemotiveerd waren. Appellante was het hier niet mee eens en voerde aan dat er op de datum in geding meer beperkingen waren dan door het Uwv was vastgesteld. Ze verwees naar een herseninfarct dat ze in augustus 2011 had gehad, dat volgens haar het gevolg was van de klachten die ze in november 2010 had.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen met de vereiste zorgvuldigheid had plaatsgevonden. De Raad concludeerde dat de in beroep overgelegde medische gegevens niet wezenlijk afwijken van de eerdere bevindingen en dat er geen reden was om de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/7103 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 oktober 2011, 11/392 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.B. Zebregs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Zebregs en E. Battaloglu als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 26 november 2010 heeft het Uwv beslist dat appellante met ingang van 26 november 2010 geen recht meer heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW), omdat zij op en na die datum geschikt is te achten voor de functie van productiemedewerker industrie, welke functie destijds in het kader van een eerdere beoordeling op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is geselecteerd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv - in navolging van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts neergelegd in diens rapportage van 4 januari 2011 - bij besluit van 4 januari 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellante gestelde klachten, waaronder rug-, hart- en pijnklachten en de diabetes mellitus. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De in beroep overgelegde medische informatie leidt volgens de rechtbank niet tot een ander oordeel.
3. Appellante kan zich met de uitspraak van de rechtbank niet verenigen. Zij is van mening dat uit de in beroep overgelegde medische informatie wel degelijk blijkt dat er op de datum in geding meer beperkingen waren. Appellante heeft in augustus 2011 een herseninfarct gehad en stelt zich op het standpunt dat het herseninfarct het gevolg is van de vele klachten die zij had in november 2010. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante nadere medische stukken ingebracht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Daarbij is het voldoende indien de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies. In dit geval betreft het de functie van productiemedewerker industrie.
4.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante uitvoerig besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen.
4.3. Ook de Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek door de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden en dat de conclusies inzichtelijk zijn gemotiveerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en appellante op het spreekuur/hoorzitting van 28 december 2010 gezien. Bij de beoordeling heeft de bezwaarverzekeringsarts de informatie van de behandelend sector, waaronder informatie van de huisarts van 2 december 2010, de cardioloog van 30 november 2010 en de anesthesioloog van 17 september 2010, meegewogen. Daarnaast heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd op de in beroep en hoger beroep overgelegde medische gegevens.
4.4. De in beroep overgelegde medische gegevens, waaronder nadere informatie van de cardioloog van 10 mei 2011, 19 mei 2011 en 1 juni 2011 wijzen er niet op dat bij appellante op 26 november 2010 van verdergaande beperkingen sprake was dan de artsen van het Uwv hebben aangenomen. De reactie van de bezwaarverzekeringsarts, zoals neergelegd in zijn rapportage van 2 september 2011, wordt onderschreven. Aangezien rond de datum in geding geen sprake was van ernstig hartfalen en met appellantes overige hartklachten bij de beoordeling van haar belastbaarheid rekening is gehouden, is er geen aanleiding om appellante te volgen in haar standpunt dat haar beperkingen op dit gebied zijn onderschat. Uit de in overweging 4.3 vermelde informatie van de cardioloog komt naar voren dat bij onderzoek op 29 november 2010 geen cardiale pathologie aantoonbaar was. Dat de cardiologische toestand van appellante in augustus 2011 is verslechterd, zoals blijkt uit de in hoger beroep overgelegde ontslagbrief van het ziekenhuis, kan in het kader van de onderhavige beoordeling niet worden meegewogen. Ook de overige door appellante in hoger beroep ingebrachte medische stukken hebben geen betrekking op de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding en vormen dus geen reden om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken. De Raad verwijst nog naar de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 25 oktober 2012.
4.5. Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T van den Corput, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) I.J. Penning