11/1252 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 14 januari 2011, 10/819 (aangevallen uitspraak)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 20 november 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft zijn hoger beroep bij brief van 18 september 2012 nader toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2012. Appellant is verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%.
1.2. Naar aanleiding van de ontbinding van de huurovereenkomst voor de woning van appellant op het adres [adres A.] te [woonplaats], de daarop gevolgde woningontruiming en de mededeling van appellant dat hij met ingang van 13 november 2009 tijdelijk inwoont op het adres [adres B.] te [woonplaats], heeft het college bij besluit van 11 december 2009 meegedeeld dat het college het nieuwe woonadres aanmerkt als crisisopvang en dat de bijstand van appellant over de periode van 14 november 2009 tot en met 13 februari 2010 ongewijzigd wordt voortgezet.
1.3. Bij besluit van 16 februari 2010 heeft het college de toeslag van 20% met ingang van
14 februari 2010 verlaagd naar 12% op de grond dat appellant de noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeltelijk kan delen met iemand anders.
1.4. Bij besluit van 6 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 16 februari 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en, samengevat, het volgende aangevoerd. De verlaging van de toeslag is onterecht, omdat hij gedwongen is tot samenwoning. Appellant is zeer ontstemd over de woningontruiming en de rol die de Dienst Sociale Zaken en Werk van de gemeente Groningen daarbij heeft vervuld. Als gevolg van de woningontruiming is hij al zijn waardevolle spullen - waaronder koopsompolissen ter waarde van $ 9000,-- - kwijtgeraakt, zit hij nu met een schuld van € 30.000,-- en kan hij zijn pensioen straks niet aanvullen met de waarde van de koopsompolissen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de WWB bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de WWB stelt de gemeenteraad vast voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Verhoging of verlaging van de norm of afwijkende vaststelling van de toeslag vindt ingevolge artikel 30, vierde lid, van de WWB plaats onverminderd artikel 18, eerste lid, van de WWB. Voor een verhoging of verlaging van de norm of afwijkende vaststelling van de toeslag op grond van artikel 18, eerste lid, van de WWB is volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 24 november 2009, LJN BK5133) slechts plaats in zeer bijzondere situaties.
4.2. Ingevolge artikel 3 van de Verordening toeslagen en verlagingen Wet Werk en Bijstand van de gemeente Groningen (Verordening) bedraagt de toeslag voor een woningdelende 12% van het netto minimumloon. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 4, van de Verordening wordt onder woningdelende verstaan de alleenstaande of de alleenstaande ouder die met een of meerdere anderen zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning en met geen van hen een gezamenlijke huishouding voert.
4.3. Niet in geschil is dat appellant woningdelende is. Dit betekent dat het college ingevolge artikel 3 van de Verordening de toeslag terecht op 12% van het netto minimumloon heeft vastgesteld. Wat appellant heeft aangevoerd, vormt geen grond om te oordelen dat sprake is van een zeer bijzondere situatie op grond waarvan het college met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de WWB van het in de Verordening neergelegde forfaitaire stelsel had moeten afwijken door ook na 13 februari 2010 de toeslag van 20% te handhaven. De Raad begrijpt dat appellant zijn woonsituatie ervaart als een gedwongen samenwoning, maar dit laat onverlet dat appellant woningdelende is, dat hij als woningdelende geacht wordt woonkosten te kunnen delen en dat de toeslag daarom terecht van 20% naar 12% is verlaagd.
4.4. In de onderhavige procedure staat alleen de rechtmatigheid van de verlaging van de toeslag ter beoordeling. Anders dan appellant wenst, is de Raad niet bevoegd tevens te oordelen over de rechtmatigheid van de woningontruiming en de schade die appellant als gevolg daarvan stelt te hebben geleden.
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2012.