ECLI:NL:CRVB:2012:BY3654

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3997 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor transcriptiekosten en kopieerkosten

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 20 mei 2010 het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen ongegrond verklaarde. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had op 4 september 2009 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het op schrift stellen van bandopnames (transcriptiekosten) en kopieerkosten. Deze kosten waren gerelateerd aan een beroepsprocedure die appellant had aangespannen naar aanleiding van een Wob-verzoek. Het college heeft de aanvragen afgewezen, omdat deze kosten niet als noodzakelijk konden worden aangemerkt volgens artikel 35, eerste lid, van de WWB.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 13 november 2012 geoordeeld dat appellant niet heeft aangetoond dat de gemaakte kosten noodzakelijk waren voor de door hem gevoerde procedures. De Raad heeft vastgesteld dat er een verslag van de hoorzitting was opgemaakt, en dat appellant zelf had gekozen om de hoorzitting en een gesprek met een vertegenwoordiger van het college op band op te nemen, wat niet als noodzakelijke kosten kan worden beschouwd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het aannemelijk maken van noodzakelijke kosten door de betrokkene, vooral wanneer er geen toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand is. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de gemaakte kosten voor rekening van appellant dienen te blijven, en bevestigt de eerdere uitspraak.

Uitspraak

10/3997 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 mei 2010, 10/26 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 13 november 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de zaken 10/7067 WWB en 12/1225 WWB, plaatsgevonden op 2 oktober 2012. Appellant is verschenen. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt in aanvulling op zijn pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet, bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor alleenstaande.
1.2. Op 4 september 2009 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het op schrift stellen van bandopnames (transcriptiekosten). Het betreft een opname van een hoorzitting van 5 maart 2009, gehouden in het kader van een door appellant gedaan verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Een tweede bandopname betreft (onder meer) een opname van het na afloop van die hoorzitting op straat gevoerde gesprek tussen appellant en een vertegenwoordiger van het college. Appellant heeft voorts verzocht om bijzondere bijstand voor kopieerkosten tot een bedrag van € 40,--. De kosten voor het uitwerken van de bandopnames en de kopieerkosten houden verband met een beroepsprocedure die appellant heeft aangespannen, omdat het college niet geheel tegemoet is gekomen aan zijn Wob-verzoek. Appellant heeft daarmee beoogd de rechtbank in de beroepsprocedure zo volledig mogelijk te informeren.
1.3. Bij besluiten van 14 september 2009 en van 19 oktober 2009 heeft het college de aanvragen betreffende respectievelijk de transcriptiekosten en de kopieerkosten afgewezen, omdat het geen noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
1.4. Bij besluit van 23 december 2009 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 14 september 2009 en van 19 oktober 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de van belang zijnde wettelijke bepalingen verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1. Volgens vaste rechtspraak dient, wanneer zoals in het geval van appellant, geen sprake is van een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand, een betrokkene aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat hij ter zake van door hem gevoerde procedures noodzakelijke kosten heeft gemaakt (CRvB 2 januari 2001, LJN AJ9749). Op grond van de stukken stelt de Raad vast dat appellant daarin niet is geslaagd.
4.2. Appellant heeft ervoor gekozen - zo is ook ter zitting van de Raad gebleken - met name vanwege slechte ervaringen met het college in het verleden, om de hoorzitting en een gesprek met een vertegenwoordiger van het college op band op te nemen. Appellant heeft de noodzaak van de daaruit voortvloeiende kosten niet aannemelijk gemaakt. Hierbij is van belang dat van de hoorzitting, zoals gebruikelijk is, een verslag is opgemaakt. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de keuze van appellant om deze kosten te maken voor zijn rekening dient te blijven. De Raad ziet geen aanleiding om ten aanzien van de kopieerkosten van (voornamelijk) door appellant zelf opgestelde rapporten, anders te oordelen.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en C.H. Bangma en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2012.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M.R. Schuurman
SG