ECLI:NL:CRVB:2012:BY3649

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1791 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De appellant, die in september 2008 een verblijfsvergunning ontving in het kader van het Generaal Pardon, had een aanvraag om bijstand ingediend voor de periode van 15 juni 2007 tot 30 juli 2008. Het college van burgemeester en wethouders van Helmond heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres verbleef gedurende de gevraagde periode. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant zich bij de IND aanvankelijk voordeed onder een andere naam en later met zijn akte van geboorte heeft aangetoond wie hij werkelijk was. De Raad heeft de feiten en omstandigheden rondom het verblijf van de appellant op het opgegeven adres onderzocht. De appellant heeft getuigenverklaringen en bankafschriften overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij op het opgegeven adres verbleef. Echter, de Raad oordeelde dat de verklaringen van de appellant over zijn pintransacties en verblijf niet geloofwaardig waren. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij in de relevante periode op het opgegeven adres woonde.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de appellant afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 november 2012.

Uitspraak

11/1791 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 10 februari 2011, 10/1925 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te ’s-Gravenhage (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
Datum uitspraak: 20 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.W. Ketelaars, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ketelaars. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door N.Y. Mugge.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is in september 2008 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning in het kader van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (Generaal Pardon). Het college heeft hem met ingang van 23 september 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend.
1.2. Bij besluit van 13 januari 2009 heeft het college de aanvraag van appellant om bijstand over de periode van 15 juni 2007 tot 23 september 2008 afgewezen op de grond dat appellant in die periode niet woonde op het opgegeven adres.
1.3. Bij besluit van 7 oktober 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 13 januari 2009 gedeeltelijk gegrond verklaard en alsnog bijstand toegekend over de periode van 30 juli 2008 tot 23 september 2008. Het college stelt zich op het standpunt dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode van 15 juni 2007 tot 30 juli 2008 op het opgegeven adres in de gemeente Helmond verbleef.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat hij op grond van de overgelegde getuigenverklaringen, de stukken betreffende zijn vreemdelingrechtelijke bezwaar en de bankafschriften van de Postbank voldoende heeft aangetoond dat hij ten tijde van belang op het opgegeven adres te [plaatsnaam] verbleef. De pintransacties die in de periode in geding buiten [plaatsnaam] zijn gedaan kunnen niet richtinggevend zijn voor het standpunt van het college dat hij niet woonachtig was in [plaatsnaam]. Hij heeft onder de naam [naam H.] gewerkt in Middelburg, waarvoor hij van [plaatsnaam] naar Dordrecht met de trein reisde en in Dordrecht moest overstappen. Bij een supermarkt in Dordrecht heeft hij (kleine) inkopen betaald met de pinpas. Dit verklaart de pintransacties in Dordrecht. De getuigenverklaringen zijn onvoldoende weerlegd en onvoldoende op waarheid getoetst, bijvoorbeeld door de getuigen te horen of te doen horen. Ter zitting van de Raad heeft appellant zijn hoger beroep aangevuld en gesteld dat hij, eerder, per abuis heeft verklaard dat hij in Middelburg werkzaam was. Appellant was niet werkzaam in Middelburg, maar moest daar stempels halen bij een politiebureau in het kader van de Vreemdelingenwet.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In dit geding staat de periode van 15 juni 2007 tot 30 juli 2008 ter beoordeling.
4.2. Het college voert het beleid dat personen aan wie een verblijfsvergunning is verstrekt op grond van het Generaal Pardon in beginsel vanaf 15 juni 2007 aanspraak kunnen maken op algemene bijstand ingevolge de WWB.
4.3. Vast staat dat appellant zich bij de IND in eerste instantie heeft voorgedaan als zijnde [naam H.] en later, in het kader van het Generaal Pardon, met zijn akte van geboorte heeft aangetoond [Appellant] te zijn. Voorts staat vast dat appellant zich vanaf 11 april 2008 heeft laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) van [plaatsnaam].
4.4. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Bepalend is de feitelijke situatie en niet op welk adres hij in de GBA staat ingeschreven. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verschaffen, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.5. Anders dan appellant stelt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode van 15 juni 2007 tot 30 juli 2008 op het adres [adres A.] te [plaatsnaam] woonachtig was. Uit de bankafschriften blijkt dat appellant in deze periode slechts enkele pintransacties in [plaatsnaam] heeft verricht en dat alle overige pintransacties elders, en dan met name in Dordrecht, zijn gedaan. De verklaringen die appellant heeft afgelegd over de pintransacties in Dordrecht zijn ongeloofwaardig en niet eenduidig. Aanvankelijk heeft appellant verklaard dat hij in Middelburg werkte, dat hij per trein naar zijn werk in Middelburg reisde en dat hij tijdens het overstappen op station Dordrecht kleine inkopen deed in een supermarkt. Deze verklaring is ongeloofwaardig omdat station Dordrecht niet op de reisroute van [plaatsnaam] naar Middelburg ligt. Ter zitting van de Raad heeft appellant verklaard dat hij per abuis heeft verklaard dat hij in Middelburg werkzaam was, maar dat hij daar stempels moest halen in het kader van de Vreemdelingenwet. Deze gewijzigde verklaring doet verder afbreuk aan de geloofwaardigheid over de reden van de pintransacties in Dordrecht. Hierbij komt dat appellant op 13 januari 2009 heeft verklaard dat hij ook vaak bij vrienden in Hendrik Ido Ambacht was, waar hij destijds in het asielzoekerscentrum heeft verbleven. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat aan de verklaringen van drie buurtbewoners niet de waarde kan worden gehecht die appellant daaraan gehecht zou willen zien, nu deze verklaringen zeer summier zijn en voornamelijk conclusies bevatten en geen feiten over aard en duur van zijn verblijf aan het adres [adres A.] te [plaatsnaam].
4.6. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2012.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) A.C.Oomkens
HD