ECLI:NL:CRVB:2012:BY3626

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2881 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlaging van bijstand op grond van tekortschieten in verantwoordelijkheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 6 april 2011 het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 19 april 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college had op 5 november 2010 de bijstand van appellant eenmalig verlaagd met € 200,-- omdat hij zich agressief had gedragen tijdens de ondertekening van een contract voor een leer/werkproject. Dit besluit werd door het college in een later besluit op 21 december 2010 gehandhaafd, waarbij het bezwaar van appellant ongegrond werd verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van appellant de reden waren dat hij niet werd aangenomen voor het leer/werkproject, en dat de verlaging van de bijstand een passende reactie was. Appellant ging hiertegen in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank onterecht had geoordeeld, omdat het incident niet in de gedingstukken terug te vinden was en hij ten tijde van het incident recht had op loon uit een dienstverband.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant ernstig tekortgeschoten was in zijn verantwoordelijkheden, aangezien hij in plaats van loon doorlopend een beroep op bijstand had moeten doen. De Raad concludeerde dat het college op goede gronden de bijstand had verlaagd en dat de maatregel van € 200,-- in overeenstemming was met de Afstemmingsverordening van de gemeente Amsterdam. De Raad bevestigde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd.

Uitspraak

11/2881 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 april 2011, 11/516 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam
Datum uitspraak: 20 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.M. van Angeren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2012. Voor appellant is verschenen mr. Van Angeren. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. van Golberdinge.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt sinds 19 april 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Bij besluit van 5 november 2010 heeft het college de bijstand van appellant bij wijze van afstemming eenmalig verlaagd met een bedrag van € 200,-- op de grond dat appellant zich op een agressieve manier heeft gedragen op het moment dat hij een contract zou tekenen voor een leer/werkproject en dat als gevolg van die gedraging appellant geen contract is aangeboden.
1.3. Bij besluit van 21 december 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 5 november 2010 ongegrond verklaard op de grond dat appellant door eigen toedoen (langer dan een maand) een beroep heeft moeten doen op bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat ter zitting is gebleken dat gedragingen van appellant ertoe hebben geleid dat appellant niet is aangenomen voor het leer/werkproject. De eenmalige verlaging van de bijstand met € 200,-- is hierop een passende en redelijke reactie, in aanmerking genomen dat op grond van artikel 3, eerste lid, van de Afstemmingsverordening van de gemeente Amsterdam de geëigende reactie een verlaging van de bijstand van 100% is.
3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft hiertoe aangevoerd dat het incident zoals door de rechtbank weergegeven en aangenomen niet in de gedingstukken is terug te vinden en overigens ook onjuist is. Voorts ontbreekt de bevoegdheid tot afstemming van de bijstand, omdat appellant ten tijde van het incident een dienstverband had en aldus aanspraak had op loon, niet op een uitkering. Een korting als gevolg van een maatregelwaardige gedraging kan dan niet op de afstemmingsverordening worden gebaseerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op 13 september 2010 heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) appellant bericht dat hij is aangenomen voor het leer/werkproject bij Albert Heijn. Hierbij heeft de DWI aan appellant meegedeeld dat zijn vaste werkplek in de buurt van zijn woonadres zal zijn. Vervolgens heeft de DWI aan appellant bij wijze van voorziening in het kader van artikel 7, eerste lid, van de WWB met het oog op de detachering bij Albert Heijn een arbeidsovereenkomst aangeboden. Deze overeenkomst is afgesloten voor de duur van twaalf maanden, ingaande op 1 oktober 2010, en is ondertekend door zowel de DWI als appellant.
4.2. Begin oktober 2010 zou tijdens een daartoe georganiseerde bijeenkomst ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst de detacheringsovereenkomst tussen DWI, appellant en de Albert Heijn worden getekend. Toen appellant vernam dat zijn werkplek niet, zoals naar zijn mening afgesproken, in de buurt van zijn woonadres zou zijn reageerde appellant emotioneel.
4.3. Hoewel uit de gedingstukken niet blijkt wat de precieze gedragingen van appellant waren, blijkt uit de daags na het voorval opgemaakte rapportage wel dat de reactie van appellant een normale emotionele reactie van teleurstelling en/of frustratie te buiten ging. Dit wordt bevestigd door de eveneens daags na het voorval door appellant verzonden e-mailberichten, waarin hij zijn excuses voor zijn gedragingen aanbiedt. Ook blijkt uit de gedingstukken dat als gevolg van deze gedragingen de detacheringsovereenkomst niet is getekend en dat het leer/werktraject niet tot stand is gekomen. Naar aanleiding hiervan heeft de DWI de met appellant getekende arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht ontbonden, waartegen appellant niet is opgekomen. Appellant heeft over de maand oktober 2010 geen loon ontvangen maar doorlopend een beroep op bijstand moeten doen. Dit betekent dat appellant een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB, terwijl niet kan worden gezegd dat bij appellant elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Het college was dan ook gehouden de bijstand van appellant overeenkomstig de toepasselijke afstemmingsverordening te verlagen.
4.4. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d van de Afstemmingsverordening Inkomensvoorzieningen van de gemeente Amsterdam (Afstemmingsverordening) wordt de bijstand eenmalig met € 200,-- verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college ernstig is tekortgeschoten in het betonen van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Afstemmingsverordening is bepaald dat de bijstand gedurende één maand met 100% wordt verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college zeer ernstig is tekortgeschoten in een of meer van de in artikel 2, eerste lid, genoemde opzichten. Van een zeer ernstig tekortschieten is volgens artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a van de Afstemmingsverordening onder meer sprake als vast staat of redelijkerwijs is aan te nemen dat het beroep door belanghebbende op algemene bijstand gedurende meer dan één maand het gevolg is van diens doen of nalaten.
4.5. Het college heeft op goede gronden de gedraging van appellant aangemerkt als een zeer ernstig tekortschieten, aangezien appellant per oktober 2010 in plaats van loon uit dienstbetrekking doorlopend een beroep op bijstand heeft moeten doen. Zodoende was het college bevoegd de bijstand van appellant te verlagen met 100% gedurende één maand. Het college heeft de omstandigheid dat de maatregelwaardige gedraging van appellant een reactie was op de niet nagekomen afspraak met betrekking tot de werkplek verdisconteerd in een matiging tot € 200,--. Daarmee heeft het college voldoende rekening gehouden met de omstandigheden en mogelijkheden van appellant, als bedoeld in artikel 4 eerste lid, van de Afstemmingsverordening.
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2012.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) H.J. Dekker
RB