ECLI:NL:CRVB:2012:BY3510
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering terug te komen van een besluit inzake arbeidsongeschiktheid en uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2011. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.A. van Hoof, had beroep aangetekend tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een eerder besluit van 9 september 1982. Dit besluit hield in dat aan appellant een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) was geweigerd, omdat hij niet voldeed aan de inkomenseis, uitgaande van een eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 1 januari 1979.
De appellant baseerde zijn verzoek om terug te komen van het besluit op de visie van arts S. Albers, die in 2002 had geconcludeerd dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag arbitrair op 1 oktober 1972 moest worden gesteld. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, die had geoordeeld dat het door Albers gestelde reeds achterhaald was door de herbeoordeling door bezwaarverzekeringsarts Koek in 2005. De Raad oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het eerdere besluit terug te komen, zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad bevestigde ook dat de rechtbank terecht had overwogen dat in 1982 ook was gekeken naar de mogelijkheid dat appellant al op 17- of 18-jarige leeftijd arbeidsongeschikt was. Dit was onderbouwd door onafhankelijke deskundigen, waaronder een zenuwarts en een psychiater, die appellant hadden onderzocht. De Raad concludeerde dat er geen schending was van de processuele rechten van appellant, aangezien zijn gemachtigde tijdig was uitgenodigd voor de zitting en er geen verzoek om uitstel was ingediend. Gelet op deze overwegingen werd het hoger beroep van appellant afgewezen.