ECLI:NL:CRVB:2012:BY3488

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1648 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar tegen besluit van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. C.C. de Jong, hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft een brief van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam, waarin appellant toestemming werd verleend voor verblijf in het buitenland. Appellant had eerder toestemming gevraagd voor een langere periode in het buitenland, maar de DWI verklaarde zijn bezwaar tegen de brief niet-ontvankelijk, omdat deze brief niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de brief van de DWI niet zelfstandig op rechtsgevolg was gericht en dus geen besluit was. Dit betekent dat er geen bezwaar openstond tegen de brief, ondanks de onjuiste vermelding dat appellant daartegen bezwaar kon maken. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak om zijn oordeel te onderbouwen.

De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 6 november 2012, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten. De betrokken partijen waren niet verschenen tijdens de behandeling van de zaak op 25 september 2012, maar de Raad heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

Uitspraak

11/1648 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2011, 10/5177 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 6 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.C. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 25 september 2012. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij brief van 15 februari 2010 heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) appellant toestemming verleend voor verblijf in het buitenland van 9 januari 2010 tot en met 5 februari 2010. Vervolgens heeft appellant op 1 september 2010 toestemming gevraagd voor verblijf in het buitenland van 1 november 2010 tot en met
1 februari 2011.
1.2. De DWI heeft appellant bij brief van 6 oktober 2010 (brief) meegedeeld dat hij met behoud van uitkering maximaal vier weken per jaar in het buitenland mag verblijven. De periode van 1 november 2010 tot en met 1 februari 2011 voldoet daar niet aan, omdat hij in dit jaar al eerder over de maximaal toegestane periode in het buitenland verbleef en er geen bijzondere omstandigheden zijn om een langer verblijf toe te staan. De DWI heeft appellant erop gewezen dat een verblijf buiten Nederland zonder toestemming gevolgen kan hebben voor zijn uitkering.
1.3. Bij besluit van 26 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het college het tegen de brief gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de brief niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de DWI het bezwaar tegen de brief ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Gelet op de mededeling onderaan de brief dat hij daartegen bezwaar kon maken, mocht hij erop vertrouwen dat de brief een besluit is in de hiervoor bedoelde zin.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 1 december 2008, LJN BG6745), dat de brief niet zelfstandig op rechtsgevolg is gericht en dus geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit betekent, gelet op artikel 7:1, eerste lid, in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, dat tegen de brief geen bezwaar openstond. Het enkele feit dat onderaan de brief - ten onrechte - is vermeld dat appellant daartegen bezwaar kan maken, maakt dat niet anders.
4.2. Uit 4.1 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2012.
(getekend) W.F. Claesssens
(getekend) M. Sahin