12/3536 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 16 mei 2012, 12/13 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen (college)
Datum uitspraak: 15 november 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en toestemming gegeven om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.
Het college heeft eveneens toestemming gegeven om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.
De Raad heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was werkzaam als beleidsmedewerker A bij de gemeente Vlissingen. In november 2010 is, door middel van een zogeheten formulier evaluatiegesprek, een beoordeling van zijn functioneren opgemaakt over het jaar 2010. Na bedenkingen van appellant is de beoordeling ongewijzigd vastgesteld op 23 december 2010. In de beoordeling is ten aanzien van de beide op het formulier genoemde beoordelingscriteria, te weten het criterium “kwaliteit en kwantiteit van het werk” en het criterium “competentieprofiel”, een score 2 (voldoende) toegekend en is als totaalscore een score 4 (voldoende) toegekend. Appellant heeft de beoordeling in bezwaar aangevochten. Bij besluit op bezwaar van 9 maart 2011 heeft het college de beoordeling van 23 december 2010 herroepen en de beoordeling van appellant over het jaar 2010 wederom vastgesteld op een score van 2 punten voor beide gezichtspunten, met een totaalscore van 4. Het college achtte het niet meer mogelijk om alsnog een reële beoordeling over 2010 vast te stellen. Gelet op punt 4.3 van de Beleidslijn beoordelen en flexibel belonen wordt de beoordeling in zo’n geval, aldus het college, neutraal (score 4) vastgesteld.
1.2. Appellant heeft tegen het besluit van 9 maart 2011 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 13 oktober 2011, 11/222, heeft de rechtbank Middelburg dat besluit vernietigd en het college opgedragen opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen.
1.3. Ter uitvoering van de genoemde uitspraak is aan appellant op 9 december 2011 een nieuw formulier evaluatiegesprek betreffende het jaar 2010 toegezonden, wederom inhoudende een score 2 op de beide gezichtspunten. De totaalscore is daarbij niet ingevuld. In een begeleidend schrijven is gesteld dat het een nieuw primair besluit betreft en is appellant gewezen op de mogelijkheid daartegen bezwaar te maken. Appellant heeft tegen dit besluit (bestreden besluit) beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. De rechtbank heeft het bestreden besluit opgevat als een conform de opdracht in de uitspraak van 13 oktober 2011 genomen nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant en heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen dat besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1. Ingevolge de uitspraak van de rechtbank van 13 oktober 2011 is de beslissing op bezwaar van 9 maart 2011, waarbij het beoordelingsbesluit van 23 december 2010 was herroepen, weggevallen. Daarmee herleefde het laatstgenoemde besluit. De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), opdracht gegeven opnieuw op het tegen dat besluit gerichte bezwaar te beslissen. Het ter uitvoering van die opdracht genomen besluit van 9 december 2011 valt dus niet anders op te vatten dan als een hernieuwd besluit op het bezwaar tegen het herrezen primaire besluit van 23 december 2010. Daaraan kan niet afdoen dat bij dat hernieuwde besluit, ten onrechte, is gesteld dat het om een nieuw primair besluit zou gaan. De rechtbank is terecht tot eenzelfde conclusie gekomen en heeft dus evenzeer terecht de inhoudelijke behandeling van het tegen het bedoelde besluit gerichte beroep ter hand genomen.
3.2. De rechtbank heeft evenwel niet onderkend dat het besluit van 9 december 2011 een tweetal formele gebreken vertoont. In de eerste plaats is zij er aan voorbij gegaan dat genoemd besluit, namens het college, is genomen door de persoon die, eveneens namens het college, ook het besluit van 23 december 2010 heeft genomen. Op dit punt is sprake van strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb, waarin is bepaald dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, in mandaat heeft genomen. In de tweede plaats is de hoorplicht, geregeld in artikel 7:2 van de Awb, voor de tweede keer niet in acht genomen. De in de uitspraak van de rechtbank van 13 oktober 2011 tot stand gebrachte vernietiging van het besluit van 9 maart 2011 berustte op strijd met bedoelde bepaling. Niettemin is ook voorafgaand aan het besluit van 9 december 2011 geen gelegenheid aan appellant geboden om te worden gehoord. Nagelaten is dus om het door de rechtbank geconstateerde gebrek bij genoemd besluit te herstellen. Ook dit is in de aangevallen uitspraak niet onderkend.
3.3. Gezien het voorgaande kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven, en moet ook het bestreden besluit worden vernietigd. De Raad ziet voorts aanleiding om het primaire besluit van 23 december 2010, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb, te herroepen. In aanmerking genomen enerzijds dat appellant vanwege gebruikmaking van de gemeentelijke FPU-regeling thans niet meer werkzaam is voor het college, en anderzijds dat in hetgeen door appellant is aangevoerd geen grond valt te vinden voor het oordeel dat de zowel in primo als in bezwaar toegekende scores in materieel opzicht rechtens onhoudbaar zouden zijn, ziet de Raad geen toegevoegde waarde in het thans nog formuleren van een opdracht aan het college om de onder 3.2. genoemde gebreken te herstellen.
4. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad, tot slot, niet gebleken.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- vernietigt het besluit van 9 december 2011;
- herroept het besluit van 23 december 2010 tot vaststelling van de beoordeling over 2010 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- bepaalt dat het college appellant het door hem in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 384,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en B.J. van de Griend en G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2012.