ECLI:NL:CRVB:2012:BY3350

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-158 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening en terugvordering van WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 1 december 2011. Het hoger beroep was ingesteld door appellant, vertegenwoordigd door mr. C.M.A. Mertens, tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 14 maart 2011. Dit besluit handhaafde een eerder besluit van 29 november 2010, waarin het derde verzoek van appellant om terug te komen van eerdere besluiten van 9 september 2002 en 22 oktober 2002 inzake de herziening en terugvordering van zijn WAO-uitkering werd afgewezen.

De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt had gesteld dat de gewijzigde opstelling van de Belastingdienst met betrekking tot de in 1999 genoten meewerkaftrek geen materiële gevolgen had voor de besluitvorming rond de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering van appellant. Appellant had in hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd als in de eerdere procedure, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat appellant niet had aangetoond hoeveel uren hij in 1999 daadwerkelijk had gewerkt en welke inkomsten hij had genoten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd genomen door J. Brand, met I.J. Penning als griffier.

Uitspraak

12/158 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 1 december 2011, 11/573 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 16 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.M.A. Mertens hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2012. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 14 maart 2011 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 29 november 2010, waarbij het derde verzoek van appellant om terug te komen van de besluiten van 9 september 2002 en 22 oktober 2002 inzake herziening en terugvordering van WAO-uitkering is afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 14 maart 2011 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant bij zijn verzoek in 1 bedoeld overgelegde brief van 15 juni 2010 van de Belastingdienst Limburg, kantoor Roermond, weliswaar als een nieuw feit dan wel veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt, maar dat dat niet leidt tot de conclusie dat het Uwv in redelijkheid van de hiervoor vermelde besluiten van 9 september 2002 en 22 oktober 2002 had moeten terugkomen.
3. Appellant heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden met dezelfde gronden die hij ook bij de rechtbank heeft aangevoerd.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gewijzigde opstelling van de belastingdienst met betrekking tot in 1999 genoten meewerkaftrek geen materiële gevolgen heeft voor de besluitvorming rond herziening en terugvordering van de WAO-uitkering van appellant. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat appellant met de brief van de Belastingdienst geenszins heeft aangetoond hoeveel uren appellant in 1999 daadwerkelijk werkzaam is geweest en hoeveel inkomsten hij heeft genoten. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd miskent de systematiek van een herhaalde aanvraag.
4.3. Het hoger beroep treft gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 dan ook geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2012.
(getekend) J. Brand
(getekend) I.J. Penning
KR