ECLI:NL:CRVB:2012:BY3320

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1728 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld op basis van geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewetuitkering van appellant, die zich op 8 september 2008 ziek had gemeld. Appellant, die als medewerker wijkonderhoud werkte, had zowel lichamelijke als psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 3 mei 2010, omdat appellant niet meer ongeschikt werd geacht voor zijn arbeid. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn beperkingen en de belastende thuissituatie, waaronder overlast van zijn minderjarige zoons, niet goed waren ingeschat.

De Raad oordeelde dat de belasting van de thuissituatie buiten beschouwing moest worden gelaten bij de beoordeling van de geschiktheid voor arbeid. De Raad bevestigde dat de eerdere conclusies van het Uwv juist waren, ondanks de psychische en sociale problemen van appellant. De Raad concludeerde dat er geen medische gronden waren om de beëindiging van de uitkering te betwisten, en dat appellant op de datum van beëindiging in staat was zijn werk te verrichten. De uitspraak van de rechtbank Utrecht, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van psychosociale factoren in de beoordeling van geschiktheid voor arbeid. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling van het Uwv.

Uitspraak

11/1728 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 26 januari 2011, 10/2721 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 14 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Cortet, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2012. Namens appellant is mr. M. El Ahmadi verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.M. Schalkwijk.
OVERWEGINGEN
1. Appellant was laatstelijk werkzaam als medewerker wijkonderhoud.
Op 8 september 2008 heeft appellant zich ziek gemeld als gevolg van lichamelijke klachten. Later zijn daar psychische klachten bijgekomen.
2. Bij besluit van 28 april 2010 heeft het Uwv de aan appellant op grond van de Ziektewet (ZW) toegekende uitkering met ingang van 3 mei 2010 beëindigd, omdat appellant op en na deze datum niet meer ongeschikt werd geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
3. Bij besluit van 9 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 april 2010 ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen en met name zijn belastende thuissituatie zijn onderschat, als gevolg waarvan hij op 3 mei 2010 niet in staat was om zijn arbeid te verrichten.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Appellant werd op 9 februari 2009 voor het eerst op het spreekuur gezien door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts, die nader psychologisch onderzoek aangewezen achtte. Op 10 april 2009 is appellant onderzocht door psycholoog D. van Duren, die aan het Uwv rapporteerde. Mede op basis van deze rapportage stelde het Uwv vast dat er sprake is van spanningsgerelateerde klachten door forse psychosociale problemen, maar dat dit niet leidt tot beperkingen van dien aard dat appellant hierdoor zijn eigen werk niet zou kunnen verrichten. Appellant is bij besluit van 28 april 2010 per 3 mei 2010 hersteld verklaard.
6.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 april 2010. Na onderzoek van appellant door een bezwaarverzekeringsarts en op basis van door de huisarts verstrekte inlichtingen zag het Uwv geen reden voor twijfel aan het eerder ingenomen standpunt. Duidelijk was voor het Uwv dat appellant in moeilijke psychosociale omstandigheden verkeert, maar dit is geen medische grondslag voor het continueren van de Ziektewet. De fysieke klachten, en dan met name de hoofdpijnklachten, waren spanning gerelateerd maar leidden niet tot aanmerkelijke functionele beperkingen. Appellant werd geschikt geacht voor het eigen werk, dat te beschouwen is als redelijk spanningsarm, afwisselend en fysiek weinig belastend.
6.3. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen reden om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen.
De overgelegde stukken zien deels op de zeer belastende thuissituatie van appellant: zijn beide minderjarige zoons veroorzaken veel overlast, wat onder andere tot conflicten met justitie en de woningstichting heeft geleid. Dit geeft bij appellant onbetwist veel spanning. Overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Raad dient echter bij de vraag of appellant in staat moet worden geacht de in aanmerking genomen arbeid te verrichten, de belasting die voortkomt uit appellants huishouding buiten beschouwing te blijven.
6.4. De informatie die appellant voorts heeft ingebracht bevat geen gegevens die erop wijzen dat de (bezwaar)verzekeringsarts de gezondheidstoestand van appellant ten tijde in geding onjuist heeft beoordeeld. Uit het psychologisch expertiseonderzoek door Van Duren in april 2009 is weliswaar gebleken van een (matige) ongedifferentieerde somatoforme stoornis, maar er is geen sprake van ernstige psychische klachten. Er is geen reden om aan te nemen dat de mentale toestand van appellant nadien aanmerkelijk zou zijn veranderd.
6.5. Er zijn daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant op 3 mei 2010 niet in staat was zijn arbeid als medewerker wijkonderhoud te verrichten. Dat betekent dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per genoemde datum heeft beëindigd.
6.6. Gezien het voorgaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
6.7. Voor een proceskostenveroordeling van het Uwv bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) M.R. Schuurman
EK