ECLI:NL:CRVB:2012:BY3320
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld op basis van geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewetuitkering van appellant, die zich op 8 september 2008 ziek had gemeld. Appellant, die als medewerker wijkonderhoud werkte, had zowel lichamelijke als psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 3 mei 2010, omdat appellant niet meer ongeschikt werd geacht voor zijn arbeid. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn beperkingen en de belastende thuissituatie, waaronder overlast van zijn minderjarige zoons, niet goed waren ingeschat.
De Raad oordeelde dat de belasting van de thuissituatie buiten beschouwing moest worden gelaten bij de beoordeling van de geschiktheid voor arbeid. De Raad bevestigde dat de eerdere conclusies van het Uwv juist waren, ondanks de psychische en sociale problemen van appellant. De Raad concludeerde dat er geen medische gronden waren om de beëindiging van de uitkering te betwisten, en dat appellant op de datum van beëindiging in staat was zijn werk te verrichten. De uitspraak van de rechtbank Utrecht, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, werd bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van psychosociale factoren in de beoordeling van geschiktheid voor arbeid. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling van het Uwv.