ECLI:NL:CRVB:2012:BY3247

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2719 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ernstig plichtsverzuim van ambtenaar na onderzoek naar werkhouding en privéactiviteiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, een ambtenaar, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellant was werkzaam als beleidsadviseur bij de gemeente [naam gemeente] en kreeg ongevraagd en onvoorwaardelijk ontslag wegens ernstig plichtsverzuim. Dit ontslag volgde op een onderzoek door [bedrijfsrecherche] naar zijn werkhouding, waarbij werd vastgesteld dat hij regelmatig onder werktijd naar de sportschool ging en privéactiviteiten ondernam zonder uit te klokken. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het ontslag ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders terecht heeft geconcludeerd dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De Raad wijst erop dat appellant herhaaldelijk is aangesproken op zijn functioneren, maar geen verbetering heeft laten zien. Het inschakelen van [bedrijfsrecherche] wordt niet als een te zwaar middel beschouwd, gezien de aard van de beschuldigingen. De Raad concludeert dat de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.

De uitspraak is gedaan op 15 november 2012, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigt. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/2719 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 maart 2011, 10/7674 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van [naam gemeente] (college)
Datum uitspraak 15 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J. Vis hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vis. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van IJzeren, [v. B.] en mr. A. Kost.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was vanaf 1 mei 1996 werkzaam als medewerker subsidies bij de afdeling Welzijn van de gemeente [naam gemeente]. Als gevolg van de gemeentelijke herindeling per 1 januari 2004 is hij per die datum geplaatst in de functie van beleidsadviseur III bij de afdeling Veiligheid en Handhaving team Beleid van de gemeente [naam gemeente]. Appellant was lid van de ondernemingsraad.
1.2. Na beoordelingen in 2005 en 2006, waarbij zijn functioneren als voldoende is beoordeeld maar hem wel is geadviseerd om een cursus beleid schrijven te gaan volgen, was er vanaf eind 2006 groeiende kritiek op de werkhouding van appellant en op de kwaliteit en de kwantiteit van zijn werk. In 2008 hebben zijn toenmalige teamleider en haar vervanger hem erop gewezen dat hij regelmatig niet op kantoor is, zijn digitale agenda niet goed bijhoudt waardoor onduidelijk is waar hij is en dat hij volgens collega’s tijdens werktijd regelmatig tijd besteedt aan privéactiviteiten zoals de voetbalvereniging en Surinaamse netwerken.
Op 30 september 2008 heeft deze teamleider het problematische functioneren van appellant met hem besproken. In reactie op het van dit gesprek gemaakte verslag heeft appellant geschreven dat de omschrijving “het met andere dingen bezig zijn” neigt naar onwenselijke beeldvorming over zijn persoon en hij vraagt zich af of dit concreet gemaakt kan worden. Hij heeft gesteld dat zijn werk bestaat uit onderzoek, vergaderingen, externe werkbezoeken en dat er veel tijd gaat zitten in zijn werkzaamheden voor de ondernemingsraad. De nieuwe teamleider heeft appellant er onder meer in een tweetal functioneringsgesprekken in november 2009 ook op gewezen dat zijn digitale agenda niet aansluit bij zijn klokstaten en kritiek geuit op de kwaliteit en de kwantiteit van zijn werk. Appellant heeft daarbij te kennen gegeven het zwak te vinden dat het team erover klaagt dat hij zijn agenda niet bijhoudt.
1.3. Na een signaal dat appellant onder kantoortijd naar de sportschool zou gaan, de constatering dat er op de gemeenschappelijke schijf veel privédocumenten van hem staan en de in vergelijking met collega’s beduidend hogere telefoonrekening van zijn zakelijke mobiele telefoon, heeft de gemeentesecretaris van de gemeente [naam gemeente] besloten om [naam bedrijfsrecherche] onderzoek te laten doen naar het vermoeden dat appellant onder werktijd veel tijd besteedt aan andere zaken. Overeenkomstig het Privacyreglement gebruik elektronische middelen van de gemeente [naam gemeente] heeft de gemeentesecretaris toestemming verleend voor inhoudelijke controle van de computerbestanden en het gebruik van de ter beschikking gestelde mobiele telefoon.
1.4. Op grond van de resultaten van het onderzoek van [bedrijfsrecherche], dat plaatsvond van
25 november 2009 tot en met 20 januari 2010, heeft het college aan appellant zeer ernstig plichtsverzuim verweten, bestaande uit de volgende gedragingen:
- het structureel gemiddeld twee keer per week onder werktijd naar de sportschool gaan zonder hiervoor uit te klokken;
- het verrichten van andere privéactiviteiten onder werktijd buiten de gemeentekantoren zonder uit te klokken, zoals:
* zijn dochter begeleiden naar balletles in [naam gemeente],
* zijn zoon begeleiden naar het politiebureau,
* het bezoeken van de school van zijn dochter,
* na het inklokken op kantoor weer naar huis gaan om zijn hond uit te laten;
- het plaatsen van ruim 2.350 bestanden die niets met het werk te maken hebben op het computernetwerk van de gemeente [naam gemeente];
- het onder werktijd opstellen van niet werkgerelateerde documenten en e-mails;
- het ook structureel gebruiken van zijn zakelijke mobiele telefoon voor privédoeleinden.
1.5. Na het voornemen daartoe heeft het college appellant bij besluit van 26 april 2010, voor zover nu nog van belang, op grond van artikel 8:13 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) de disciplinaire straf opgelegd van ongevraagd en onvoorwaardelijk ontslag met ingang van 1 mei 2010. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 21 september 2010 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant meent dat het bewijs onrechtmatig is verkregen. In dit verband heeft hij gesteld dat hij zijn werkzaamheden tot tevredenheid en naar behoren heeft uitgevoerd en dat er geen concrete aanleiding was om [bedrijfsrecherche] in te schakelen. Hij erkent de geconstateerde privéactiviteiten, heeft vraagtekens gezet bij de mate waarin hij onder werktijd activiteiten voor zijn nevenfuncties heeft verricht en meent dat de opgelegde straf niet evenredig is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Gelet op de vanaf 2005 beschikbare gegevens, zoals die onder 1.2 zijn beschreven, is de stelling van appellant dat hij zijn werkzaamheden tot tevredenheid en naar behoren heeft uitgevoerd onjuist.
4.2. Nu appellant regelmatig op zijn gedrag is aangesproken zonder dat verbetering is opgetreden, er gezien de onder 1.3 vermelde constateringen een gegrond vermoeden bestond dat sprake was van plichtsverzuim en gelet op de aard van het vermeende plichtsverzuim, is het inschakelen van [bedrijfsrecherche] niet een te zwaar middel. De uitkomsten van het onderzoek kunnen dan ook niet als onrechtmatig verkregen bewijs worden aangemerkt.
4.3. Uit het onderzoek van [bedrijfsrecherche]n blijkt, anders dan appellant heeft gesteld, welke specifieke gedragingen hebben geleid tot de conclusie dat sprake was van plichtsverzuim.
4.4. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn leidinggevenden wisten van de werkzaamheden voor zijn nevenfuncties en de privéactiviteiten die hij tijdens werktijd verrichtte. Uit een e-mailbericht van één van zijn voormalige leidinggevenden blijkt weliswaar dat deze van drie van de nevenfuncties van appellant op de hoogte was, maar ook dat de afspraak was gemaakt dat hij werkzaamheden daarvoor in zijn vrije tijd zou verrichten.
4.5. Dat appellant werkzaamheden voor zijn nevenfuncties tijdens werktijd heeft verricht is niet alleen beeldvorming, zoals hij heeft aangevoerd, maar blijkt ook uit de analyse van 650 niet werkgerelateerde e-mailberichten in de periode van 17 maart 2009 tot en met 18 december 2009 en uit de analyse van de registratiesoftware over het computergebruik van appellant. In de periode van 28 december 2009 tot en met 14 januari 2010 heeft hij gedurende de tijd dat hij was ingelogd op het netwerk van de gemeente [naam gemeente] voornamelijk niet werkgerelateerde werkzaamheden verricht. Van de met het oog op zijn bewijspositie door appellant gevraagde en door het college geboden mogelijkheid om de bestanden van de voorheen door hem gebruikte werkcomputer in te zien heeft appellant geen gebruik gemaakt.
4.6. Als al sprake was van een losse cultuur bij het in- en uitklokken, wat het college gemotiveerd heeft bestreden, doet dit niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van appellant om zijn betrekking nauwgezet en ijverig te vervullen conform artikel 15, eerste lid, van de CAR/UWO en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
4.7. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1.4 vermelde, als ernstig plichtsverzuim aan te merken, gedragingen zodat het college bevoegd was om appellant een disciplinaire straf op te leggen. De straf is niet onevenredig aan de aard en de ernst van het door hem gepleegde plichtsverzuim.
4.8. Het hoger beroep slaagt dan ook niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2012.
(getekend) K. Zeilemaker
(getekend) P.J.M. Crombach
RB