ECLI:NL:CRVB:2012:BY3010

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-2473 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overneming betalingsverplichtingen op grond van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de overneming van betalingsverplichtingen op grond van Hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW). Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had eerder een besluit genomen waarin de vergoeding van vrij opneembare roostervrije dagen en kort verzuimdagen was beperkt tot de periode van 28 juli 2010 tot en met 7 december 2010. Betrokkene, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, stelde dat appellant de betalingsverplichting niet had mogen beperken en dat de rechtbank zijn beroep gegrond had verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in eerdere uitspraken (LJN BX1762) geoordeeld dat Cordares en het Tijdspaarfonds niet als derden kunnen worden beschouwd in de zin van artikel 64, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW. Dit betekent dat appellant de betalingsverplichting ter zake van de vergoeding van vrij opneembare roostervrije dagen en compensatie van kort verzuimdagen terecht heeft berekend over een periode van 13 weken en de opzegtermijn. De Raad heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard.

De Raad heeft ook het verzoek van betrokkene om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 november 2012.

Uitspraak

12/2473 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 16 maart 2012, 11/3459 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[A. te B.]
Datum uitspraak 14 november 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld
Namens betrokkene heeft mr. S.N. Ketting, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend voor afdoening buiten zitting, waarna het onderzoek is gesloten.
De meervoudige kamer van de Raad heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer.
OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene heeft appellant verzocht de betalingsverplichtingen van zijn werkgever over te nemen op grond van het bepaalde in Hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 12 november 2010 heeft appellant betrokkene een voorschot verstrekt. Daarbij is vastgesteld dat de opzegtermijn loopt tot en met 7 december 2010. Bij besluit van 9 december 2010 is aan betrokkene een uitkering toegekend betrekking hebbende op de door de werkgever onbetaald gelaten bedragen aan onder meer stortingen in het zogenoemde Tijdspaarfonds over verschillende perioden tot en met 7 december 2010.
1.2. Betrokkene heeft tegen het besluit van 9 december 2010 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 september 2011 heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft zijn standpunt met betrekking tot de periode waarover de vergoeding van vrij opneembare roostervrije dagen en zogenoemde kort verzuimdagen zijn berekend gehandhaafd.
2. Betrokkene heeft tegen het besluit van 2 september 2011 beroep ingesteld. Volgens hem had appellant de vergoeding van vrij opneembare roostervrije dagen en kort verzuimdagen niet mogen beperken tot de periode van 28 juli 2010 tot en met 7 december 2010. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van
2 september 2011 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover daarin is besloten de betalingsverplichting ten aanzien van ATV-dagen en kort verzuimdagen over de periode van een jaar, als bedoeld in artikel 64, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW niet over te nemen en bepaald dat appellant een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen.
3. In hoger beroep hebben partijen hun standpunten gehandhaafd die erop neer komen dat appellant storting in het Tijdspaarfonds niet beschouwt als een betaling aan een derde en dat betrokkene wijst op de regeling van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Bouwnijverheid, waaruit volgt dat een werknemer niet rechtstreeks de beschikking krijgt over de voor hem gestorte gelden zodat hij de bescherming behoeft die voortvloeit uit de periode van een jaar van artikel 64, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad heeft in een aantal soortgelijke zaken op 18 juli 2012 uitspraak gedaan (onder andere LJN BX1762, gepubliceerd in RSV 2012, 267). Partijen zijn met deze uitspraken bekend. In die uitspraken heeft de Raad als zijn oordeel uitgesproken dat Cordares noch het Tijdspaarfonds is te beschouwen als een derde in de zin van artikel 64, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW, hetgeen meebrengt dat appellant de over te nemen betalingsverplichting ter zake van de vergoeding van vrij opneembare roostervrije dagen en compensatie van kort verzuimdagen terecht heeft berekend over een periode van 13 weken en de opzegtermijn.
4.2. Hieruit volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep van betrokkene zal ongegrond worden verklaard. Bij deze uitkomst is geen ruimte voor toewijzing van het verzoek van betrokkene om appellant te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep tegen het besluit van 2 september 2011 ongegrond;
-wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012.
(getekend) M. Greebe
(getekend) D.E.P.M. Bary
JL