ECLI:NL:CRVB:2012:BY2827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/3279 WIA + 11/3280 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA- en ZW-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering en een ZW-uitkering aan appellante. De Raad heeft geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op een inzichtelijke wijze heeft onderbouwd dat appellante per 9 september 2009 geschikt werd geacht voor de aan haar voorgehouden functies, en dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had eerder de beroepen van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard. De deskundige, psychiater M. Kazemier, had in zijn rapport bevestigd dat appellante op de relevante data in staat was om de geduide functies te verrichten, ondanks haar psychische klachten. De Raad heeft de conclusies van de deskundige en de onderbouwing van het Uwv onderschreven en geen aanleiding gezien om de medische beperkingen van appellante voor onjuist te houden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/3279 WIA, 11/3280 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
27 april 2011, 10/2113 en 10/2114 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 maart 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Groen en H. Bassit, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.M. Visser.
Het onderzoek ter zitting is geschorst en het vooronderzoek is hervat. Partijen hebben stukken ingebracht. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 16 februari 2010 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen een besluit van 15 oktober 2009, waarbij haar met ingang van 9 september 2009 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontzegd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, ongegrond verklaard.
1.2. De door appellante gemaakte bezwaren tegen een besluit van 15 december 2009, waarbij uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 25 november 2009 was geweigerd, is bij besluit van 17 februari 2010 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten 1 en 2 bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ten behoeve van haar oordeelsvorming psychiater M. Kazemier (Kazemier) geraadpleegd. In zijn rapport van 25 januari 2011 en zijn aanvullende reactie van 15 februari 2011 heeft deze deskundige geconcludeerd dat bij appellante ten tijde van de data in geding bij betrokkene sprake moest zijn geweest van een chronisch depressieve stoornis, naast een vermoedelijk beperkt intellectueel functioneren. Volgens de deskundige gaf deze stoornis aanleiding tot beperkingen in het persoonlijk functioneren in die zin dat appellante beperkt was ten aanzien van aandachtsverdeling, herinneren, sterk wisselende omstandigheden, veelvuldige deadlines/productiepieken, hoog handelingstempo, multitasking, conflicthantering, solitair werken en leiding geven. Hij meende dat het vasthouden van de aandacht bij niet ingewikkelde onderwerpen van focus gedurende 30 minuten achtereen mogelijk was. De deskundige kon zich verenigen met de door het Uwv vastgestelde medische beperkingen, die vermeld staan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 17 september 2009, en achtte appellante met haar beperkingen op 9 september 2009 in staat om de aan haar voorgehouden functies (respectievelijk op 25 november 2009 één van die functies) te verrichten. In reactie op de door Kazemier gemaakte kanttekening bij de functies, is door het Uwv in een rapportage van 7 maart 2011 aangegeven, dat de aan appellante geduide functies in overeenstemming zijn met de genoemde aspecten en voldoende rekening houden met haar beperkingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de medische conclusies van de door haar ingeschakelde deskundige of om het standpunt van het Uwv voor onjuist te houden.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv is vastgesteld en zij feitelijk niet kan werken. De door de rechtbank aangestelde deskundige Kazemier heeft in zijn rapport een kanttekening geplaatst, waaruit naar de mening van appellante volgt dat zij niet in staat was haar arbeid te verrichten. Het is daarom onbegrijpelijk dat de deskundige zich toch kon verenigen met de conclusie van het Uwv dat appellante de geduide functies op de data in geding wèl kon verrichten.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Er is geen reden is om de door het Uwv vastgestelde fysieke en psychische beperkingen voor onjuist te houden en daartoe worden de door de rechtbank gegeven overwegingen onderschreven. Wat door appellante in hoger beroep is aangevoerd geeft geen reden voor een ander oordeel nu zij geen medische onderbouwing heeft gegeven voor haar stelling dat haar fysieke en psychische beperkingen zijn onderschat.
4.2. Met betrekking tot de psychische klachten wordt - evenals de rechtbank heeft gedaan - doorslaggevende betekenis toegekend aan de door de rechtbank ingeschakelde psychiater Kazemier. De door de deskundige gebezigde motivering is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Ook anderszins zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven het rapport niet te volgen.
4.3. Het door de rechtbank gegeven oordeel wordt dan ook onderschreven evenals de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Ook bij het aannemen van de door Kazemier geplaatste kanttekening bij de functies, wordt appellante in staat geacht tot het verrichten van de geduide functies, omdat - zo blijkt uit de rapportage van het Uwv van 7 maart 2011 - deze aspecten in geen van die functies aan de orde zijn.
4.4. Aan de in hoger beroep overgelegde informatie van appellantes huisarts I.H.M. von Asmuth-Hoppener van 27 februari 2012, die - kort gezegd - een pessimistisch beeld schetst van de gezondheidssituatie en mogelijkheden van appellante vanaf 2007 tot de datum van de brief, kan niet de waarde worden toegekend die appellante daaraan toegekend zou willen zien. Evenals de rechtbank heeft geoordeeld heeft het Uwv op inzichtelijke wijze onderbouwd dat appellante per 9 september 2009 geschikt wordt geacht voor de aan haar voorgehouden functies (respectievelijk per 25 november 2009 geschikt wordt geacht voor ten minste één van de in het kader van de WIA geduide functies). In het rapport van Kazemier wordt dit standpunt onderschreven. Zowel de WIA- als de ZW-uitkering is per genoemde datum terecht aan appellante ontzegd.
4.5 Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) K.E. Haan
KR