11/5128 WWB, 11/5129 WWB, 11/6425 WWB, 11/6427 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2011, 11/402 (aangevallen uitspraak 1) en van 13 oktober 2011, 11/823 (aangevallen uitspraak 2)
[Appellant] en [Appellante] te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 6 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. D. Moszkowicz, advocaat, in beide zaken afzonderlijk hoger beroep ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2012. Voor appellanten zijn verschenen [naam zoon], zoon van appellanten, en mr. R. Cats, kantoorgenoot van mr. Moszkowicz. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J. Telting.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvingen bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 2 november 2010 heeft het college de bijstand van appellanten over de periode van 9 juli 2002 tot en met 30 april 2010 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 122.715,77 van appellanten teruggevorderd. Hieraan ligt ten grondslag dat appellanten vermogen in Turkije hebben verzwegen, waardoor zij geen recht hadden op bijstand. Bij besluit van 1 januari 2011 heeft het college het over 2010 teruggevorderde bedrag van € 5.196,16 gebruteerd, waardoor het totaalbedrag over 2010 € 8.094,58 is.
1.2. Bij besluiten van respectievelijk 4 januari 2011 (bestreden besluit 1) en 2 februari 2011 (bestreden besluit 2) heeft het college de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 2 november 2010 en 1 januari 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1
niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet tijdig is betaald. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de griffier de indiener van het beroepschrift wijst op de verschuldigdheid van het griffierecht en hem meedeelt dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Uit artikel 12 van de Procesregeling bestuursrecht 2010 volgt dat de mededeling als bedoeld in artikel 8:41, tweede lid, van de Awb per gewone post wordt verstuurd, en dat bij niet tijdige betaling de mededeling aangetekend wordt verstuurd.
4.2. De nota voor het griffierecht is volgens de rechtbank verstuurd op 26 januari 2011. De gemachtigde van appellanten heeft de ontvangst hiervan ontkend. Aangezien het griffierecht niet tijdig is betaald, is volgens de rechtbank vervolgens de nota op 1 maart 2011 aangetekend verstuurd. De gemachtigde van appellanten heeft ook de ontvangst hiervan ontkend.
4.3. Indien een besluit of uitspraak aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, zal onderzocht moeten worden of het stuk door de posterijen op regelmatige wijze aan het adres van de betrokkene is aangeboden. Uit de door de rechtbank overgelegde informatie van Track & Trace van TNT Post (thans PostNL) volgt dat TNT Post de op 1 maart 2011 bij aangetekende post verzonden nota op 2 maart 2011 op het adres van het kantoor van de gemachtigde van appellanten heeft afgeleverd. Appellanten hebben geen feiten aannemelijk gemaakt op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat de nota is ontvangen. Dat de nota niet voorkomt in de postregistratie van het kantoor van hun gemachtigde, is daarvoor onvoldoende. Appellanten hebben er voorts op gewezen dat uit de door de rechtbank overgelegde gegevens blijkt dat de eerste nota was gedateerd 26 januari 2011 en de tweede 25 januari 2011. Die omstandigheid kan, wat daar ook van zij, niet tot de conclusie leiden dat de niet tijdige betaling van het griffierecht naar aanleiding van de aangetekend verzonden nota verschoonbaar is.
4.4. Aangevoerd is voorts dat, gelet op artikel 8:41, eerste lid, tweede volzin, van de Awb voor de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 slechts eenmaal griffierecht is verschuldigd en dat dit griffierecht in het kader van het beroep tegen bestreden besluit 2 is betaald. Ingevolge genoemde bepaling is, indien het één beroepschrift ter zake van twee samenhangende besluiten betreft, eenmaal griffierecht verschuldigd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellanten afzonderlijke beroepschriften hebben ingediend - op 21 januari 2011 tegen bestreden besluit 1 en op 11 februari 2011 tegen bestreden besluit 2 - zodat niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 8:41, eerste lid, tweede volzin, van de Awb.
4.5. Appellanten hebben tot slot een beroep gedaan op het aanzienlijke financiële belang van de zaak. Dat belang kan echter geen rol spelen bij de vraag of de te late betaling van het griffierecht verschoonbaar is.
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 1 niet slaagt, zodat die voor bevestiging in aanmerking komt.
4.7. In de aangevallen uitspraak 2 is geoordeeld dat de brutering in overeenstemming is met artikel 58, vierde lid, van de WWB en de door het college gehanteerde Beleidsregels inkomensvoorzieningen.
4.8. Appellanten hebben tegen de aangevallen uitspraak 2 geen afzonderlijke gronden aangevoerd, maar gelet op de samenhang, verwezen naar de gronden tegen de aangevallen uitspraak 1. Het oordeel over de aangevallen uitspraak 1 brengt mee dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 2 niet slaagt, zodat ook die voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2012.
(getekend) J.M. Tason Avila