ECLI:NL:CRVB:2012:BY2702

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/711 MPW + 10/5098 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herberekening van pensioen voor militaire invaliditeit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft een verzoek van de betrokkene, een voormalig militair, om herberekening van zijn invaliditeitspensioen. Het oorspronkelijke invaliditeitspercentage van 20% was vastgesteld op basis van gehoorverlies dat verband hield met zijn militaire dienst. Betrokkene had in 2007 opnieuw om herberekening gevraagd vanwege toenemende klachten van oorsuizen. Na medisch onderzoek werd vastgesteld dat het oorsuizen een additionele 10% invaliditeit met dienstverband opleverde, maar het totale invaliditeitspercentage bleef op 20% staan. De Staatssecretaris van Defensie, die als appellant optrad, had het verzoek om herberekening afgewezen.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de herziening van de invaliditeit in het nadeel van betrokkene was, wat in strijd zou zijn met artikel 19, tweede lid, onder 9e, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen. De Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak vernietigd en geoordeeld dat er geen sprake was van een herziening in het nadeel van betrokkene, aangezien het eerder vastgestelde percentage van 20% gehandhaafd bleef. De Raad concludeerde dat de rechtbank een onjuiste uitleg had gegeven aan het relevante artikel en dat het besluit van de Staatssecretaris om het invaliditeitspercentage niet te verhogen terecht was.

De Raad heeft het beroep van betrokkene ongegrond verklaard en het besluit van 28 juli 2010, dat voortvloeide uit de eerdere uitspraak van de rechtbank, vernietigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/711 MPW + 10/5098 MPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 januari 2010, 08/8795 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Staatssecretaris van Defensie, thans: de Minister van Defensie (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 8 november 2012
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Staatssecretaris van Defensie, is in verband met een wijziging van taken voortgezet ten name van appellant. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van appellant, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Staatssecretaris van Defensie.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 28 juli 2010 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A.L. Knoben. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. W.B. Knook.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene is in 1962 opgekomen voor zijn militaire dienstplicht. Hij heeft tijdens de basisopleiding zes oefeningen karabijn geschoten en tijdens de voortgezette opleiding zeven oefeningen Garand. Met ingang van 1 juni 1964 is aan betrokkene een invaliditeitspensioen toegekend. Daarbij is uitgegaan van een invaliditeitspercentage van 10%, voortvloeiend uit dienstgerelateerde verergering van familiair bepaalde verminderde gehoorscherpte aan beide zijden. Naar aanleiding van een verzoek van betrokkene is zijn pensioen bij besluit van 13 december 1989, met ingang van 29 november 1988, herberekend naar een invaliditeitspercentage van 20%.
1.2. In 2007 heeft betrokkene, vanwege toenemende klachten bestaande in onder meer hinderlijk oorsuizen, opnieuw om herberekening van zijn pensioen verzocht. Naar aanleiding hiervan heeft een geneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Uitkomst van dit onderzoek is dat het door betrokkene ondervonden oorsuizen een additionele 10% invaliditeit met dienstverband oplevert. Het gehoorverlies, bepaald met de gemodificeerde Fletcherindex en gecorrigeerd naar leeftijd, levert thans een invaliditeitspercentage met dienstverband van 10% op. In totaal blijft het invaliditeitspercentage met dienstverband 20%. Op grond van deze uitkomst van het onderzoek heeft appellant op 21 februari 2008 afwijzend beslist op het verzoek van betrokkene om herberekening van zijn pensioen naar een hoger invaliditeitspercentage.
1.3. Betrokkene heeft tegen het besluit van 21 februari 2008 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 oktober 2008 (bestreden besluit) heeft appellant dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en appellant opdracht gegeven om, met inachtneming van haar uitspraak, opnieuw op het bezwaar van betrokkene te beslissen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de mate van invaliditeit met dienstverband op zichzelf beschouwd terecht is vastgesteld middels het vergelijken van het audiogram van betrokkene met een audiogram van ‘normaal’ horende personen van zijn leeftijd. Aldus heeft, zo overwoog de rechtbank, een correctie plaatsgevonden van de invaliditeit als gevolg van gehoorverlies, nu het een feit van algemene bekendheid is dat bij ouderen sprake is van een niet aan de militaire dienstuitoefening te relateren ouderdomshardhorendheid. De rechtbank was echter van oordeel dat de bedoelde vaststelling een herziening van de invaliditeit met dienstverband in het nadeel van betrokkene heeft opgeleverd, en daarom in strijd is met het bepaalde in artikel 19, tweede lid, onder 9e, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit). In de omstandigheid dat het totale invaliditeitspercentage gelijk is gebleven zag de rechtbank geen reden voor een ander oordeel. Volgens de rechtbank had het additioneel voor oorsuizen toegekende percentage van 10% bij het oorspronkelijk vastgestelde percentage van 20% moeten worden opgeteld.
2.1. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant bij het besluit van 28 juli 2010 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, inhoudende gegrondverklaring van het bezwaar en strekkende tot herberekening van het pensioen van betrokkene naar een mate van invaliditeit van 30%.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. In artikel 19, tweede lid, onder 9e, van het Besluit is bepaald dat de invaliditeit met dienstverband, vastgesteld krachtens een in artikel A1, onder j, van de Algemene militaire pensioenwet genoemde vroegere militaire pensioenwet, zoals deze op de peildatum luidde en behorende bij een levenslang toegekend invaliditeitspensioen, alleen op aanvraag van de belanghebbende en alleen in diens voordeel wordt herzien. Op grond van artikel 19, eerste lid, van het Besluit geldt daarbij als peildatum de dag voorafgaande aan de dag met ingang waarvan de Algemene militaire pensioenwet is ingetrokken, zijnde 31 mei 2001. Op die dag was de invaliditeit met dienstverband van betrokkene vastgesteld naar een mate van 20%.
3.2. Het in bezwaar gehandhaafde besluit van 21 februari 2008 behelst het behoud van het eerder vastgestelde invaliditeitspercentage van 20%. Het besluit strekt tot niets anders dan tot afwijzing van het verzoek van betrokkene om dat percentage op te hogen. Herziening van de mate van invaliditeit als bedoeld in artikel 19, tweede lid, onder 9e, van het Besluit heeft niet plaatsgevonden, laat staan dat sprake zou zijn van een herziening in het nadeel van betrokkene. De specifieke, aan het afwijzingsbesluit ten grondslag liggende medische bevindingen kunnen dat niet anders maken. Dit betekent dat van strijd met het genoemde artikelonderdeel geen sprake is. Daarvan zou pas sprake zijn geweest als daadwerkelijk een verandering van het invaliditeitspercentage in het nadeel van betrokkene zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft aan het voorschrift, neergelegd in artikel 19, tweede lid, onder 9e, dus een onjuiste uitleg gegeven.
3.3. Opgemerkt wordt daarbij nog dat het bepaalde in artikel 2, zevende lid, van het Besluit, inhoudende dat voor elke verwonding, ziekte of gebrek afzonderlijk wordt vastgesteld of sprake is van invaliditeit met dienstverband, wat er van de precieze betekenis van dat artikellid in verband met het hiervoor genoemde voorschrift ook zij, in het geval van betrokkene geen rol speelt en het voorgaande dus niet anders kan maken. De overgelegde medische gegevens tonen immers genoegzaam aan dat het oorsuizen van betrokkene het gevolg is van dezelfde aandoening als het eerder vastgestelde verlies van gehoorscherpte. Van een afzonderlijke, pas recent opgekomen dienstgerelateerde aandoening is niet gebleken.
3.4. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat aan het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 28 juli 2010, dat op grond van artikel 6:19 in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht in dit geding wordt betrokken, de grondslag komt te ontvallen. De Raad zal ook dat besluit vernietigen.
4. De Raad ziet tot slot geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
-vernietigt het besluit van 28 juli 2010.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper als voorzitter en B.J. van de Griend en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2012.
(getekend) R. Kooper
(getekend) M.R. Schuurman
IJ