10/5099 WWB en 10/5100 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 augustus 2010, 10/247 en 10/248 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak 7 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 26 september 2012, waar partijen niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 11 mei 2009 bij het college een aanvraag om bijzondere bijstand voor onder andere de kosten van het medicijn Inhibin ingediend.
1.2. Bij besluit van 13 mei 2009 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.3. Appellante heeft op 9 november 2009 bij het college een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een nieuwe koelkast ingediend.
1.4. Het college heeft de aanvraag bij besluit van 1 december 2009 afgewezen.
1.5. Bij besluit van 12 maart 2010 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 13 mei 2009 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat sprake is van een voorliggende voorziening, namelijk de Zorgverzekeringswet (Zvw), en dat de kosten van het medicijn Inhibin in de Zvw als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
1.6. Bij een ander besluit van 12 maart 2010 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 1 december 2009 ongegrond verklaard. Daaraan is, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat de oude koelkast reeds was verwijderd zodat niet meer kon worden beoordeeld of vervanging van de koelkast noodzakelijk was.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van die wet niet van toepassing zijn.
4.2. Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Voorts heeft gelet op artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB, die wet geen functie indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van bepaalde kostensoorten in het algemeen of in een specifieke situatie. Indien binnen de voorliggende voorziening het gevraagde in het algemeen of in een specifieke situatie niet noodzakelijk is geacht dient daarbij voor de toepassing van de WWB te worden aangesloten.
4.3. Naar vaste rechtspraak van de Raad (onder meer CRvB 13 april 2010, LJN BM2959) waren ten tijde in geding prestaties en vergoedingen op grond van de Zvw voor de hier aan de orde zijnde kosten aan te merken als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen. Voorts gaat de Raad er van uit dat in deze regelgeving een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten, zodat (aanvullende) bijzondere bijstandsverlening niet aan de orde is. Ook artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB staat daarom in de weg aan toekenning van bijzondere bijstand in de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd.
4.4. Dit betekent dat het hoger beroep op dit onderdeel niet slaagt.
4.5. De rechtbank heeft als tussen partijen niet in geschil aangenomen dat appellante ten tijde van een gesprek op 30 november 2009 over haar aanvraag om bijzondere bijstand de oude koelkast reeds had laten verwijderen. Aangezien daardoor niet meer kon worden beoordeeld of de kosten voor de aanschaf van een nieuwe koelkast noodzakelijk waren, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag om bijzondere bijstand terecht afgewezen. De Raad kan dit oordeel geheel onderschrijven.
4.6. Dit betekent dat het hoger beroep ook op dit onderdeel niet slaagt, dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt en dat het verzoek om een veroordeling tot vergoeding van schade dient te worden afgewezen.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012.
(getekend) P.J.M. Crombach