ECLI:NL:CRVB:2012:BY2376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-723 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van besluit tot beëindiging bijstand en nieuw gebleken feiten

In deze zaak gaat het om een verzoek tot herziening van een besluit tot beëindiging van bijstand. Appellant had zijn bijstandsrecht opgeschort gekregen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat hij geen kopie van zijn geldige verblijfsdocument had overgelegd. Na de beëindiging van de bijstand heeft appellant op 10 juni 2010 opnieuw bijstand aangevraagd, waarbij hij een nieuw verblijfsdocument overlegde. Het college heeft echter het verzoek tot herziening van het eerdere besluit afgewezen, omdat het nieuwe document niet als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid werd beschouwd. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het nieuwe verblijfsdocument wel degelijk als nieuw feit moet worden aangemerkt en dat hij recht heeft op bijstand over de periode van 18 januari 2010 tot 10 juni 2010. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 6 november 2012 geoordeeld dat het besluit van 2 maart 2010, waarbij de bijstand was beëindigd, in rechte onaantastbaar is geworden. De Raad benadrukt dat bij een verzoek tot herziening van een eerder besluit nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden aangetoond. De Raad concludeert dat de overgelegde kopie van het verblijfsdocument niet als zodanig kan worden aangemerkt, omdat appellant deze eerder had kunnen aanleveren.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die een terugwerkende kracht van de bijstandsverlening rechtvaardigen, en de proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

11/723 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2010, 10/4613 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 6 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Julius, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2012. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J. Telting.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het college het recht op bijstand van appellant met ingang van 28 januari 2010 opgeschort en hem in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 16 februari 2010 een kopie van zijn geldige verblijfsdocument over te leggen. Bij besluit van 2 maart 2010 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van
28 januari 2010 beëindigd (lees: ingetrokken) op de grond dat hij de gevraagde kopie niet heeft overgelegd. Appellant heeft tegen deze besluiten geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Op 10 juni 2010 heeft appellant, onder overlegging van een nieuw verblijfsdocument, opnieuw bijstand aangevraagd. Bij besluit van 19 juli 2010 heeft het college appellant met ingang van 10 juni 2010 bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande.
1.3. Bij brief van 12 juli 2010 heeft appellant het college verzocht het besluit van 2 maart 2010 te herzien.
1.4. Bij besluit van 28 juli 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 september 2010 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van 12 juli 2010 afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college, samengevat, ten grondslag gelegd dat de omstandigheid dat appellant alsnog op 10 mei 2010 een nieuw verblijfsdocument heeft verkregen, geen aanleiding geeft om terug te komen van het besluit van 2 maart 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Het feit dat hij bij zijn aanvraag van 10 juni 2010 een nieuw verblijfsdocument kon tonen, kan wel degelijk worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat hij het document eerder had kunnen laten zien doet daar niet aan af en was overigens ook niet mogelijk. De rechtbank heeft ten onrechte het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen. Appellant had aan de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam doorgegeven dat hij op 9 maart 2010 een nieuw verblijfsdocument had aangevraagd. Daarop had de telefoniste meegedeeld dat de uitkering van appellant met terugwerkende kracht zou ingaan op het moment dat hij een geldig verblijfsdocument kon tonen. In verband met deze toezegging is voorts sprake van bijzondere omstandigheden om af te wijken van het uitgangspunt dat geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop bijstand is aangevraagd. Hij heeft recht op bijstand over de periode van 18 januari 2010 tot 10 juni 2010.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het besluit van 2 maart 2010 is in rechte onaantastbaar geworden. Het in dit geding aan de orde zijnde verzoek van 12 juli 2010 strekt ertoe dat het college van dit eerdere, ambtshalve genomen, besluit terugkomt.
4.2. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen rechtvaardigen. De bestuursrechter dient het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.3. De door appellant bij de nieuwe aanvraag om bijstand van 10 juni 2010 overgelegde kopie van zijn verblijfsdocument kan op zichzelf beschouwd wel als een nieuw gegeven worden aangemerkt, maar niet als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in bovengenoemde zin. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat appellant deze verblijfsvergunning in beginsel al in het kader van de in 1.1 beschreven besluitvorming had kunnen aanleveren dan wel tijdig de nodige stappen had kunnen ondernemen om te bewerkstelligen dat hij daarover wel de beschikking zou krijgen. Het achterwege laten daarvan moet voor rekening en risico van appellant worden gelaten. Vergelijk de uitspraak van de Raad van 6 maart 2012, LJN BV7912.
4.4. Het beroep op het vertrouwensbeginsel en de grond dat er bijzondere omstandigheden zijn die bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen, zien op de datum met ingang waarvan appellant bij het besluit van 19 juli 2010 bijstand is verleend. Nu de desbetreffende gronden tegen dat besluit zijn gericht, behoeven deze in het kader van de onderhavige procedure, waarin het gaat om de weigering terug te komen van een in rechte vaststaand besluit, geen bespreking.
4.5. Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2012.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M. Sahin
RB