ECLI:NL:CRVB:2012:BY2362

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/621 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstandsuitkering en bezwaar tegen vaststelling van vermogen onroerende zaken

In deze zaak gaat het om de toekenning van een bijstandsuitkering aan appellante, die bezwaar heeft gemaakt tegen de vaststelling van haar vermogen met betrekking tot onroerende zaken. Appellante heeft zich op 23 november 2009 gemeld voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft op 16 december 2009 een aanvraag ingediend. Bij besluit van 19 januari 2010 is haar bijstand verleend, waarbij het college haar vermogen heeft vastgesteld op € 9.528,26, inclusief een kwart van de waarde van onroerende zaken in Servië. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar het college heeft dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, stellende dat de vaststelling geen rechtsgevolg had.

De rechtbank Roermond heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd, waarbij het college werd opgedragen om de uitspraak in de plaats te stellen van het bestreden besluit. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, specifiek tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen de vaststelling van haar vermogen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad stelt vast dat uit de uittreksels van het Kadaster blijkt dat appellante een kwart van de onroerende zaken bezit. De Raad oordeelt dat, wanneer onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staan, de veronderstelling gerechtvaardigd is dat deze zaken deel uitmaken van het vermogen. Het is aan de betrokkene om aan te tonen dat dit niet het geval is, wat appellante niet heeft kunnen doen. De Raad bevestigt daarom de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/621 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 16 december 2010, 10/823 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)
Datum uitspraak 23 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.J. Smeets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak met registratienummer 11/608 WWB, plaatsgevonden op 11 september 2012. Namens appellante is mr. Smeets verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.T.M. Brouns. In de gevoegde zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 23 november 2009 heeft appellante zich gemeld om bijstand aan te vragen ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante heeft vervolgens op 16 december 2009 een aanvraag gedaan. In het kader van deze aanvraag heeft appellante een vertaald taxatierapport en uittreksels uit het Kadaster in [plaatsnaam] in Servië overgelegd en een uitspraak van het Kantongerecht te [plaatsnaam] van augustus 1983. Bij besluit van 19 januari 2009 (lees: 2010) is aan appellante met ingang van 23 november 2009 bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande ouder. Bij dat besluit heeft het college het vermogen van appellante vastgesteld op € 9.528,26, waarbij de onroerende zaken in Servië in aanmerking zijn genomen voor een bedrag van € 4.798,88, zijnde een kwart van de waarde van de in het taxatierapport opgenomen onroerende zaken.
1.2. Bij besluit van 25 mei 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen de vaststelling van het vermogen in het besluit van 19 januari 2010 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de vaststelling van de vermogensruimte geen gevolg heeft voor het recht op bijstand en moet worden opgevat als een informatieve mededeling die niet gericht is op rechtsgevolg, zodat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het bezwaar gegrond (lees: ongegrond) verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het besluit tot vaststelling van het vermogen op rechtsgevolg is gericht en dat het college het vermogen terecht heeft vastgesteld op € 9.528,26.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij haar bezwaar tegen het besluit van 19 januari 2010 ongegrond is verklaard. Zij heeft, samengevat, aangevoerd dat zij op grond van de door haar overgelegde uitspraak van het Kantongerecht te [plaatsnaam] van 5 augustus 1983 de onroerende zaken in [plaatsnaam] niet tot haar vermogen moeten worden gerekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Uit de uittreksels van het Kadaster in [plaatsnaam] komt naar voren dat appellante een kwart van de daarin genoemde onroerende zaken bezit. Indien onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staan genoteerd is de vooronderstelling gerechtvaardigd dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover hij daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
4.2. Appellante is hierin niet geslaagd. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van heden in de zaak met registratienummer 11/608 WWB, kan uit de uitspraak van het Kantongerecht te [plaatsnaam] van 5 augustus 1983, anders dan appellante stelt, niet worden opgemaakt dat appellante niet beschikt over onroerende zaken in Servië. Uit deze uitspraak blijkt weliswaar dat appellante als kleindochter haar aandeel in de nalatenschap van haar overleden grootmoeder heeft afgestaan aan haar oom, maar daaruit valt niet op te maken dat daaronder ook de op naam van appellante staande onroerende zaken te [plaatsnaam] vallen.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en M. Hillen en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2012.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) A.C. Oomkens
HD