ECLI:NL:CRVB:2012:BY2107

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/3316 WAO + 11/1892 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van de WAO-uitkering en de weigering tot herziening van de arbeidsongeschiktheidsstatus

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van de WAO-uitkering van appellante en de weigering om haar arbeidsongeschiktheidsstatus te herzien. Appellante, die sinds 1997 wegens psychische klachten arbeidsongeschikt is, had een WAO-uitkering die in 2009 werd verlaagd. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische grondslag van de verlaging, aangezien de (bezwaar)verzekeringsartsen geen toename van beperkingen konden vaststellen. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om de geduide functies te verrichten, ondanks haar overgevoeligheid voor harde geluiden, die voortvloeit uit hyperacusis bij presbyacusis.

Het procesverloop begon met een hoger beroep ingesteld door mr. J.W. Brouwer namens appellante tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Assen. Tijdens de zitting op 5 augustus 2011 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. P. Belopavlovic. De Raad heropende het onderzoek na het indienen van aanvullende rapporten door het Uwv, waaronder een rapport van bezwaarverzekeringsarts P.A.M. van Zelst.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen nieuwe argumenten waren om de eerder vastgestelde beperkingen te herzien. De Raad concludeerde dat de informatie van de behandelaars geen aanleiding gaf om aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen te twijfelen. De slotsom was dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken moesten worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/3316 WAO, 11/1892 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Assen van 25 mei 2010, 09/453 (aangevallen uitspraak 1) en 1 maart 2011, 10/404 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 2 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P. Belopavlovic.
Nadat het onderzoek ter zitting was gesloten, heeft de Raad vastgesteld dat het onderzoek niet volledig is geweest. Het onderzoek is heropend en bij brief van 2 september 2011 zijn vragen gesteld aan het Uwv.
Met het insturen van een rapport van bezwaarverzekeringsarts P.A.M. van Zelst van
20 december 2011 heeft het Uwv op deze vragen gereageerd. Vervolgens heeft het Uwv een rapport van bezwaararbeidsdeskundige G. van Dam van 17 januari 2012 in het geding gebracht en bij brief van 23 januari 2012 nog een nader rapport van bezwaarverzekeringsarts Van Zelst ingestuurd.
Namens appellante is op 22 maart 2012 op de rapporten van het Uwv gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen, waarop de Raad het onderzoek heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellante is in 1997 wegens psychische klachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als administratief medewerkster. Aan haar is met ingang van 17 november 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, sinds 28 januari 2007 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.3. In juni 2006 is appellante gaan werken bij een callcenter voor 20 uur per week. Op 4 januari 2008 is zij uitgevallen voor dit werk. Met ingang van 1 februari 2008 is appellante volledig arbeidsongeschikt geacht, omdat appellante op dat moment niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikte.
1.4. Bij besluit van 4 december 2008 is aan appellante meegedeeld dat de WAO-uitkering met ingang van 5 februari 2009 wordt verlaagd. Op grond van een rapport van een verzekeringsarts van 5 augustus 2008 heeft het Uwv geconcludeerd dat appellante belastbaar is conform de eerder, op 12 oktober 2007, opgestelde Functionele mogelijkhedenlijst (FML). De mate van arbeidsongeschiktheid bedroeg, volgens het rapport van een arbeidsdeskundige van 8 september 2008, wederom 45 tot 55%.
1.5. Het bezwaar tegen het besluit van 4 december 2008 is bij besluit van 25 mei 2009 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft aan bestreden besluit 1 een rapport van bezwaarverzekeringsarts H.J.M. Boersema van 11 mei 2009 en een rapport van bezwaararbeidsdeskundige G. van Dam van 15 mei 2009 ten grondslag gelegd. Boersema zag geen medische argumenten om de medische beperkingen van appellante anders vast te stellen dan in de FML van 12 oktober 2007. Van Dam heeft gerapporteerd dat een aantal van de geduide functies moet vervallen, maar dat de mate van arbeidsongeschiktheid na correctie van de functieduiding niet verandert.
1.6. Met ingang van 15 mei 2009 heeft appellante zich volledig arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 14 december 2009 heeft het Uwv, voor zover thans van belang, aan appellante meegedeeld dat de WAO-uitkering niet wordt herzien. Volgens het Uwv is uit medisch onderzoek gebleken dat haar arbeidsongeschiktheid na 15 mei 2009 niet is toegenomen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 december 2009.
1.7. Bezwaarverzekeringsarts Van Zelst heeft in zijn rapport van 1 april 2010 geconcludeerd dat er, gelet op de informatie van de behandelend artsen, geen argumenten zijn om uit te gaan van toegenomen beperkingen per 15 mei 2009. Het door appellante in bezwaar ingebrachte rapport van 23 maart 2010 van medisch adviseur dr. D.J. Schakel heeft Van Zelst niet tot een andere conclusie gebracht.
1.8. Bij besluit van 28 april 2010 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 december 2009 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard bij de aangevallen uitspraak 1. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het besluit op een zorgvuldige en toereikende medische grondslag berust. De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben op basis van eigen onderzoek en dossieronderzoek verschillende beperkingen aangenomen, waaronder een urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week. Volgens de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts met zijn rapport van 8 april 2010 afdoende gemotiveerd waarom het rapport van de door appellante ingeschakelde medisch adviseur dr. D.J. Schakel niet tot het aannemen van meer of andere beperkingen leidt. Uitgaande van de FML van 12 oktober 2007 moet appellante in staat worden geacht tot het verrichten van de geduide functies. De rechtbank acht daarbij van belang dat de bezwaararbeidsdeskundige bij de functies assistent consultatiebureau en huishoudelijk medewerker, die volgens appellante ongeschikt zijn, heeft onderzocht of daarin overmatige audiovisuele prikkels voorkomen.
2.2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard bij de aangevallen uitspraak 2. Samengevat heeft de rechtbank daartoe overwogen dat de behandelend artsen de eerder gestelde diagnoses hebben bevestigd en dat het klachtenpatroon volgens hen niet wezenlijk anders is dan eerder. Nu appellante al meermalen is onderzocht, uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 11 mei 2009 volgt dat de gezondheidstoestand van appellante in maart 2009 niet wezenlijk anders is dan in juni 2008 en februari 2009 en het deskundigenoordeel van 9 juli 2009 over de re-integratiemogelijkheden van appellante inhoudt dat er sinds het onderzoek van 11 mei 2009 geen veranderingen zijn opgetreden en wat betreft de beperkingen wordt verwezen naar de FML van 12 oktober 2007, heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht afgezien van herziening van de WAO-uitkering.
3.1. Met betrekking tot aangevallen uitspraak 1 overweegt de Raad het volgende.
3.2. Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van bestreden besluit 1. De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben, naast de bevindingen van het eigen onderzoek van de verzekeringsarts, de verdere relevante medische informatie meegewogen. Ook ter zake van de in hoger beroep ingebrachte informatie van de radioloog is door bezwaarverzekeringsarts Boersema in het rapport van 21 juli 2010 afdoende gemotiveerd dat deze niet tot een andere inschatting van de belastbaarheid van appellante leidt. Appellante heeft geen nadere informatie overgelegd die een aanwijzing vormt voor het bestaan van meer of andere beperkingen dan die welke zijn neergelegd in de FML van 12 oktober 2007.
3.3. Het rapport van medisch adviseur Schakel van 23 maart 2010, waarin deze concludeert dat appellante meer beperkt is, maakt dit niet anders. Bezwaarverzekeringsarts Boersema heeft in zijn rapport van 8 april 2010 overtuigend uiteengezet waarom er geen aanleiding is de conclusies van Schakel te volgen. Boersema merkt op dat er op de door Schakel genoemde probleemgebieden beperkingen zijn aangenomen en dat door Schakel niet is gemotiveerd waarom er op deze punten ernstiger beperkingen zouden moeten worden aangenomen. De door Schakel gemelde heupklachten waren bij de bezwaarverzekeringsarts niet gemeld en de huisarts heeft daar ook niet over gerapporteerd.
3.4. Met de nadere rapporten van 20 december 2011 en 19 januari 2012 heeft bezwaarverzekeringsarts Van Zelst afdoende onderbouwd dat er geen reden is om meer beperkingen aan te nemen in verband met overgevoeligheid voor harde geluiden, voortvloeiend uit de hyperacusis bij presbyacusis. In het rapport van 20 december 2011 merkt bezwaarverzekeringsarts Van Zelst op dat de overgevoeligheid voor geluid eerst in hoger beroep als allesoverheersend wordt gepresenteerd, maar dat deze klachten in het rapport van Schakel van 23 maart 2010 niet voorkomen en dat ze tijdens de door Van Zelst bijgewoonde hoorzitting niet nadrukkelijk naar voren zijn gebracht. Van Zelst verwijst in het rapport van 19 januari 2012 naar de brief van arts-assistent KNO drs. K.J.D.A. Buijssen van 29 december 2011, waarin is vermeld dat appellante eenmalig op de polikliniek KNO is gezien in verband met het slecht verdragen van harde geluiden en dat de hoorstoestellen appellante goed bevallen. Of haar klachten beperkingen in het dagelijks leven meebrengen, is volgens Buijssen lastig te zeggen. De bezwaarverzekeringsarts wijst erop dat er geen poging is gedaan om de hoorapparaten aan te passen, zodat harde geluiden minder hard worden doorgegeven. Gelet hierop is er geen grond om aan te nemen dat appellante met de in de FML opgenomen beperking dat er in het werk niet teveel omgevingsstimuli (waaronder geluid) mogen voorkomen tekort wordt gedaan. Dat de beperkingen ernstiger zijn, zoals gesteld door appellante, vindt geen steun in de voorhanden zijnde objectieve medische informatie.
3.5. Uitgaande van de juistheid van de FML, kan appellante in staat worden geacht de geduide functies te verrichten. Dat geldt ook voor de functie medewerker consultatiebureau. Zoals in verschillende rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige is uiteengezet wordt deze functie weliswaar niet in een stille omgeving verricht, maar is van overprikkeling geen sprake. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de bezwaararbeidsdeskundige, zoals blijkt uit de brief van 19 januari 2012 van het Uwv, op dit punt nog nader overleg heeft gehad met de bezwaarverzekeringsarts. Voorts is van belang dat de blootstelling aan geluid en aan hectiek, zoals volgt uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 15 mei 2009, in deze functie geringer is dan in de aanvankelijk geduide maar later vervallen functies.
4.1. Met betrekking tot aangevallen uitspraak 2 overweegt de Raad als volgt.
4.2. De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben geen toename van de beperkingen van appellante kunnen vaststellen. De informatie van de behandelaars bevat geen argumenten om aan de juistheid van deze bevindingen te twijfelen. Daarbij komt dat appellante niet duidelijk heeft gemaakt op welke aspecten haar klachten zouden zijn toegenomen. In het rapport van bezwaarverzekeringsarts Boersema van 11 mei 2009 is voorts vermeld dat appellante, desgevraagd, heeft gemeld dat de gezondheidstoestand tussen februari en maart 2009 niet is veranderd.
5. De slotsom is dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken 1 en 2 dienen te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Deze uitspraak is gedaan door als C.W.J. Schoor als voorzitter en H. Bolt en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2012.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) P. Boer
TM