ECLI:NL:CRVB:2012:BY1888
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een besluit van het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die van 1 oktober 2007 tot en met 30 maart 2008 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 28 juni 2011. Dit besluit hield in dat hij € 7.813,00 aan voorschot op de WW-uitkering diende terug te betalen. De appellant stelde dat de brief van 28 juli 2011, waarin hij bezwaar maakte, wel degelijk een bezwaarschrift was. Het Uwv verklaarde echter dat deze brief geen bezwaarschrift was, omdat deze enkel een reactie was op een eerdere brief van het Uwv van 26 mei 2011 en niet verwees naar het besluit van 28 juni 2011.
De rechtbank onderschreef het standpunt van het Uwv en oordeelde dat de brief van 28 juli 2011 niet als bezwaarschrift kon worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij bezwaar had willen maken tegen het besluit van 28 juni 2011. De Raad benadrukte dat de inhoud van de brief van 28 juli 2011 en de verwijzing naar de eerdere correspondentie met het Uwv niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een bezwaarschrift. De gronden van appellant in hoger beroep waren in wezen een herhaling van zijn eerdere argumenten, en de Raad besloot om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de noodzaak voor appellanten om tijdig en correct bezwaar aan te tekenen tegen besluiten van het Uwv. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.