ECLI:NL:CRVB:2012:BY1888

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-2896 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een besluit van het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die van 1 oktober 2007 tot en met 30 maart 2008 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 28 juni 2011. Dit besluit hield in dat hij € 7.813,00 aan voorschot op de WW-uitkering diende terug te betalen. De appellant stelde dat de brief van 28 juli 2011, waarin hij bezwaar maakte, wel degelijk een bezwaarschrift was. Het Uwv verklaarde echter dat deze brief geen bezwaarschrift was, omdat deze enkel een reactie was op een eerdere brief van het Uwv van 26 mei 2011 en niet verwees naar het besluit van 28 juni 2011.

De rechtbank onderschreef het standpunt van het Uwv en oordeelde dat de brief van 28 juli 2011 niet als bezwaarschrift kon worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij bezwaar had willen maken tegen het besluit van 28 juni 2011. De Raad benadrukte dat de inhoud van de brief van 28 juli 2011 en de verwijzing naar de eerdere correspondentie met het Uwv niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een bezwaarschrift. De gronden van appellant in hoger beroep waren in wezen een herhaling van zijn eerdere argumenten, en de Raad besloot om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de noodzaak voor appellanten om tijdig en correct bezwaar aan te tekenen tegen besluiten van het Uwv. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/2896 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 april 2012, 11/4980 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 31 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.M.F. Snelder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Snelder. Namens het Uwv is verschenen mr. W.M.J. Evers.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft van 1 oktober 2007 tot en met 30 maart 2008 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen op voorschotbasis omdat hij werkzaamheden als zelfstandige verrichtte. Voor de vaststelling van de inkomsten van appellant over die periode en de daarmee samenhangende verrekening heeft het Uwv appellant op 26 mei 2011 meegedeeld dat voor de inkomsten over 2007 wordt uitgegaan van een bedrag van € 17.689,70. Appellant is daarbij in de gelegenheid gesteld om op dat bedrag te reageren waarbij als uiterste datum 9 juni 2011 is genoemd.
1.2. Bij besluit van 28 juni 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant € 7.813,00 aan voorschot op de WW-uitkering dient terug te betalen. In de bezwaarclausule aan de voet van dat besluit is vermeld dat appellant voor 10 augustus 2011 een bezwaarschrift kan indienen.
1.3. Bij brief van 28 juli 2011 is namens appellant door [v/d H.] bezwaar gemaakt tegen het bedrag aan verzamelinkomen dat is vermeld in de brief van 26 mei 2011.
1.4. Op 2 augustus 2011 is door het Uwv bij brief een toelichting gegeven op de berekening van de terugvordering.
1.5. Bij brief van 29 augustus 2011 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 juni 2011.
1.6. Bij besluit van 7 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 28 juni 2011 niet-ontvankelijk verklaard in verband met een niet verschoonbare termijnoverschrijding. Volgens het Uwv is de brief van 28 juli 2011 geen bezwaarschrift omdat uitdrukkelijk is verwezen naar het informatieverzoek van 26 mei 2011. In die brief wordt niet gesproken van een bezwaar tegen de beslissing van 28 juni 2011 terwijl deze toen wel bekend was. Verder stelt het Uwv dat de zinsnede ‘U hoeft dus nog niets te doen’ in het besluit van 28 juni 2011 overduidelijk slaat op het terugbetalen van de te veel ontvangen uitkering. Ten slotte is de verwijzing van appellant naar de uitspraak van de Raad van
14 september 2006, LJN AY8693, volgens het Uwv niet relevant omdat in het besluit van 28 juni 2011, anders dan in dat geval, wel de mogelijkheid van bezwaar werd vermeld.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het standpunt van Uwv onderschreven dat de brief van 28 juli 2011 geen bezwaarschrift is. Tevens onderscheef de rechtbank het standpunt van het Uwv ten aanzien van de zinsnede ‘U hoeft nu dus nog niets te doen.’ Ook onderschreef de rechtbank het standpunt van het
Uwv over de betekenis van de uitspraak van de Raad van 14 september 2006.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de brief van 28 juli 2011 geen bezwaarschrift is. Gelet op de verwijzing in de aanhef van die brief en op de inhoud daarvan, was die brief een reactie op de brief van het Uwv van 26 mei 2011. Uit het door appellant vermelde kenmerk van het Uwv volgt niet hij bezwaar tegen het besluit van 28 juni 2011 wilde maken omdat het Uwv dat kenmerk immers ook in andere correspondentie met appellant voerde.
De gronden van appellant in hoger beroep zijn in wezen een herhaling van hetgeen hij in beroep tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd. Aangezien wordt onderschreven wat de rechtbank heeft vastgesteld en overwogen, wordt voor het overige volstaan met te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
3.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) M.R. Schuurman
Gdj