Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2011, 11/2623 (aangevallen uitspraak)
[appellant] te [A.] (appellant)
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 19 november 2012
Namens appellant heeft mr. F.J. Jacobs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een enkelvoudige kamer van de Raad behandeld ter zitting van 19 april 2012, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jacobs, en het dagelijks bestuur zich heeft laten vertegenwoordigen door A. Ubels en mr. M.M.J.A. Langenhoff.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Hij heeft daarbij bepaald dat appellant in de gelegenheid wordt gesteld om het dossier aan te vullen en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer van de Raad.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 20 september 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jacobs. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Stové en A. Ubels.
1.1. Appellant was sinds 1994 in vaste dienst van de gemeente Amsterdam. Het laatst was hij werkzaam bij het stadsdeel Centrum als marktmeester en het meest aanwezig op de markt Waterlooplein. Op 11 januari 2010 heeft de politie Amsterdam-Amstelland vijf marktmeesters, onder wie appellant, aangehouden; twee anderen werden nog gezocht. Alle zeven marktmeesters werden verdacht van het aannemen van steekpenningen van marktkooplieden, waarmee een totaal bedrag van ongeveer € 35.000,- gemoeid zou zijn. Tegen appellant en de anderen is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
1.2. Op grond van het onderzoek van de politie heeft het Bureau Integriteit van de gemeente Amsterdam het dagelijks bestuur geadviseerd om aan appellant de maatregel van onvoorwaardelijk strafontslag op te leggen. Bij besluit van 4 november 2010 heeft het dagelijks bestuur appellant wegens zeer ernstig plichtsverzuim in de vorm van het aannemen van steekpenningen de disciplinaire straf van strafontslag opgelegd. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 13 april 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant ontkent dat hij steekpenningen heeft aangenomen van marktkooplieden. De verklaringen van de marktkooplieden zijn onbetrouwbaar, omdat zij uit rancune zijn afgelegd. Appellant heeft verzocht om aanhouding van de zaak totdat uitspraak is gedaan in zijn strafzaak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 15 september 2011, LJN BT1997) is het voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing leidt noodzakelijk dat op grond van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Het bestuursorgaan moet zelfstandig de feiten onderzoeken die tot het opleggen van een disciplinaire straf kunnen leiden. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van gegevens uit een strafrechtelijk onderzoek, maar er is geen verplichting om het beschikbaar komen van zulke gegevens af te wachten.
4.2. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om het dossier aan te vullen met nadere gegevens uit het onderzoek in de strafzaak. Wel heeft hij ter zitting geciteerd uit enkele getuigenverklaringen die zijn afgelegd bij de rechter-commissaris. De Raad ziet daarin geen aanleiding om deze zaak aan te houden in afwachting van de uitkomst van de strafzaak.
4.3. Op grond van de beschikbare gegevens, waaronder observaties, verklaringen van marktkooplieden en andere marktmeesters en in beslag genomen enveloppen met geld met daarop berekeningen en codes, is de conclusie gerechtvaardigd dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen.
4.4. Betaling van de standplaatsen op de markt vindt sinds enige jaren plaats met een pasje, zodat geen contant geld meer nodig is. Bij observaties op het Waterlooplein op 6 november 2009 hebben verschillende opsporingsambtenaren gezien dat appellant bij het scannen van de pasjes contant geld heeft aangenomen van marktkooplieden. De politie heeft hem hiermee op 11 januari 2010 geconfronteerd. Nu appellant heeft ontkend dat hij stelselmatig geld aannam van marktkooplieden, anders dan af en toe een fooitje, is hij alleen daarom al niet in zijn verweer belemmerd door het tijdsverloop tussen de observaties en de confrontatie noch door het feit dat de politie hem niet heeft meegedeeld om welke marktkooplieden het ging. Vier marktkooplieden hebben verklaard dat zij aan de marktmeesters, waaronder aan appellant, extra geld hebben moeten betalen in ruil voor een (goede) standplaats op de markt of een andere gunst, zoals een parkeerplaats. Dat appellant met enkele van deze marktkooplui in de loop der tijd wel eens een verschil van mening heeft gehad, zoals blijkt uit de dagrapporten, maakt deze verklaringen, die bevestigd worden in de overige onderzoeksgegevens, nog niet ongeloofwaardig. De politie heeft bij een doorzoeking in het kantoor van de marktmeesters enveloppen met contant geld in beslag genomen. Vijf marktmeesters hebben verklaard dat de envelop met de code “lotto zat” de dagopbrengst bevatte van de op zaterdag opgehaalde gelden. Het geld werd iedere week verdeeld onder de zeven marktmeesters en in zeven enveloppen gedaan, voorzien van de initialen van de verschillende marktmeesters. Appellant heeft wel steeds ontkend dat hij meedeed, maar die ontkenning staat haaks op al hetgeen de anderen hebben verklaard. Voor het feit dat de opbrengst blijkens op de enveloppen teruggevonden berekeningen door zeven werd gedeeld, heeft appellant geen verklaring kunnen geven. De ter zitting voorgelezen citaten uit verklaringen die verschillende getuigen tegenover de rechter-commissaris hebben afgelegd zijn niet zodanig dat moet worden geconcludeerd dat het dagelijks bestuur zijn besluit niet mede op de aanvankelijke verklaringen van de vier marktkooplieden en de vijf marktmeesters heeft mogen baseren. De stelling van appellant, ten slotte, dat zijn financiële positie veel comfortabeler zou zijn als hij inderdaad voor eigen gewin geld had aangenomen, kan evenmin leiden tot de conclusie dat hij zich niet aan de verweten gedraging heeft schuldig gemaakt. Er kunnen immers vele, uiteenlopende, factoren van invloed zijn op de financiële situatie waarin iemand verkeert.
4.5. Door het aannemen van steekpenningen heeft appellant zich schuldig gemaakt aan het hem verweten plichtsverzuim, waardoor het aanzien van het stadsdeel ernstig is geschaad en appellant het vertrouwen van het stadsdeel heeft geschonden. Dit plichtsverzuim rechtvaardigt daarom de oplegging van de zwaarste straf van onvoorwaardelijk ontslag.
4.6. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en J.G. Treffers en J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2012.