ECLI:NL:CRVB:2012:BY1369
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening voor maatschappelijke opvang op grond van de Wmo
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2012 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die op 5 oktober 2012 uit de jeugdopvang is gezet, bevond zich in een nieuwe situatie waarin hij verstoken was van enige vorm van opvang. De voorzieningenrechter oordeelde dat onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage, zoals aangevoerd, kon voorzien in opvang door een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker, gezien zijn kwetsbare situatie en de toepassing van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in aanmerking kwam voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het verzoek om voorlopige voorziening werd toegewezen.
Het procesverloop begon met een hoger beroep ingesteld door mr. W.G. Fischer, advocaat van verzoeker, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Op 21 juli 2012 werd een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat op 22 augustus 2012 werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde toen dat verzoeker feitelijk werd opgevangen door Jeugdformaat, de instelling waar zijn minderjarige broer was opgenomen. Echter, na de beëindiging van de opvang door Jeugdformaat, diende verzoeker opnieuw een verzoek in, dat gebaseerd was op gewijzigde feiten en omstandigheden.
De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker, gezien zijn ernstige psychiatrische aandoening en de dreiging van suïcide, niet zonder opvang kon blijven. Het college had aangevoerd dat verzoeker niet rechtmatig in Nederland verbleef en dat het koppelingsbeginsel in de weg stond aan het bieden van maatschappelijke opvang. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de door het college aangevoerde voorliggende voorziening voor verzoeker niet toegankelijk was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe, bepaalde dat verzoeker met ingang van de datum van de uitspraak in aanmerking kwam voor maatschappelijke opvang, en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.