ECLI:NL:CRVB:2012:BY1350

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6209 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van een ijzervlechter na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als ijzervlechter werkzaam was. Appellant meldde zich op 15 juli 2009 ziek vanwege rug- en buikklachten, waarna hem een ZW-uitkering werd toegekend. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 18 augustus 2009, concludeerde het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat appellant per 24 augustus 2009 weer geschikt was voor zijn arbeid, en beëindigde de uitkering. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank 's-Gravenhage verklaarde zijn beroep ongegrond op 6 oktober 2010. Appellant ging vervolgens in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende rekening was gehouden met de klachten van appellant. De bezwaarverzekeringsarts had in zijn rapportage van 10 mei 2010 adequaat gereageerd op de door appellant ingebrachte medische informatie. De Raad stelde vast dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant in staat was zijn eigen arbeid te verrichten. De Raad wees erop dat de ZW en de Wet werk en bijstand (WWB) verschillende doelstellingen en beoordelingskaders hebben, waardoor de conclusies uit de WWB-rapportage niet relevant waren voor de beoordeling van het recht op ZW-uitkering.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.T. van den Corput als voorzitter. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012, zonder aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

10/6209 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 oktober 2010, 09/7953 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kuijper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als ijzervlechter. Op 15 juli 2009 heeft hij zich ziek gemeld vanwege rug- en buikklachten en is hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na onderzoek door een verzekeringsarts op 18 augustus 2009 heeft het Uwv bij besluit van 19 augustus 2009 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 24 augustus 2009 beëindigd omdat hij per die datum geschikt is geacht voor zijn arbeid.
1.2. Bij besluit van 1 oktober 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 augustus 2009 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 28 september 2009 ten grondslag. Deze arts heeft appellant onderzocht, het dossier bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat appellant terecht geschikt is geacht voor het werk dat hij verrichtte als ijzervlechter.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat volgens de bezwaarverzekeringsarts er medisch gezien geen argumenten zijn voor rugbeperkingen, terwijl de buikklachten volgens de bezwaarverzekeringsarts eveneens als aspecifiek zijn aan te merken. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 10 mei 2010 afdoende gereageerd op de door appellant in beroep overgelegde brief van de huisarts van 8 januari 2010. Volgens de bezwaarverzekeringsarts bevat de ontvangen informatie geen nieuwe medische gegevens en zijn de door de huisarts vermelde spanningsklachten tijdens het primaire onderzoek en het onderzoek in bezwaar niet vastgesteld. Op de datum in geding was er zeker geen sprake van arbeidsongeschiktheid op grond van psychische klachten. De bezwaarverzekeringsarts komt tot de conclusie dat appellant in staat moet worden geacht de eigen arbeid te kunnen verrichten. Uit het onderzoek van de verzekeringsartsen zijn voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel te komen over de voor appellant geldende beperkingen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald wat hij in beroep heeft aangevoerd. In dit verband heeft appellant wederom verwezen naar een rapportage van de keuring van de Dienst SZW van de gemeente Den Haag, waaruit volgens appellant blijkt dat hij in ieder geval niet geschikt is voor fysiek zwaar werk en waarin hij niet belastbaar wordt geacht voor meer dan vier uur per dag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht zijn eigen arbeid te kunnen verrichten. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel in de aangevallen uitspraak ten grondslag heeft gelegd en maakt deze tot de zijne.
4.2. Met betrekking tot het beroep van appellant op de onder 3 genoemde rapportage van de Dienst SZW heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de ZW en de Wet werk en bijstand (WWB) verschillende doelstellingen en een verschillend beoordelingskader hebben. De (enkele) conclusies in deze rapportage over de belastbaarheid van appellant in het kader van de WWB kunnen daarom, zonder nadere toelichting of onderbouwing, welke ontbreekt, geen aanknopingspunten bieden voor een ander oordeel over het recht van appellant op een ZW-uitkering.
4.3. Nu appellant in hoger beroep geen (nieuwe) medische gegevens heeft overgelegd, volgt uit het hiervoor onder 4.1 en 4.2 overwogene dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. Van den Corput als voorzitter en C.C.W. Lange en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker