ECLI:NL:CRVB:2012:BY1342

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-4798 WW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in WW-uitkering en vrijwilligerswerk

In deze zaak heeft verzoekster, die sinds 2 augustus 2010 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, op 22 augustus 2012 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. Deze uitspraak, gedateerd 20 juli 2012, verklaarde haar bezwaar tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond. Het Uwv had op 14 december 2011 haar verzoek om vrijwilligerswerk bij het Bureau Sociaal Raadslieden (BSR) te Veldhoven met behoud van WW-uitkering afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden bij BSR niet als traditioneel vrijwilligerswerk konden worden aangemerkt en dat het Uwv op goede gronden had gesteld dat verzoekster deze werkzaamheden niet met behoud van haar uitkering mocht verrichten.

Tijdens de zitting op 18 oktober 2012 heeft verzoekster verklaard dat zij vanaf 4 september 2012 als buitengriffier bij de rechtbank werkt, wat heeft geleid tot de beëindiging van haar WW-uitkering per 3 september 2012. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, aangezien haar recht op WW-uitkering is beëindigd en niet vaststaat dat dit recht op korte termijn zal herleven. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster vrij is om het door haar geambieerde werk bij het BSR te verrichten, en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 oktober 2012. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/4798 WW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[A. te B.] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft bij brief van 22 augustus 2012 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 juli 2012, 12/1116 (aangevallen uitspraak). Zij heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden, waarop verzoekster heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2012. Verzoekster is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Vermeijden.
OVERWEGINGEN
1.1. Verzoekster ontving vanaf 2 augustus 2010, voor zover hier van belang, een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) berekend naar een gemiddeld aantal arbeidsuren van 32 uur per week. Per 1 september 2010 is zij gestart met de opleiding HBO-Rechten aan de [school]. Deze (deeltijd)opleiding stelt als eis dat de student vanaf het eerste studiejaar, naast zijn studie, minimaal 20 uur per week relevante werkzaamheden verricht.
1.2. Op 6 december 2011 heeft verzoekster aan het Uwv gevraagd of zij, met behoud van WW-uitkering, vrijwilligerswerk bij het Bureau Sociaal Raadslieden (BSR) te Veldhoven mag verrichten. Bij besluit van 14 december 2012 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen.
1.3. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 6 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van verzoekster tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat de werkzaamheden bij BSR niet aangemerkt kunnen worden als traditioneel vrijwilligerswerk en dat het beroep van verzoekster op (een van) de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet slaagt. Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft gesteld dat verzoekster de werkzaamheden bij het BSR niet met behoud van WW-uitkering mag verrichten.
3. Het verzoek van verzoekster strekt ertoe dat aan haar, hangende het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, toestemming wordt verleend om vrijwilligerswerk te verrichten bij het BSR te Veldhoven.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 18 en artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank, als omschreven in artikel 18 van de Beroepswet, hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2. Ten aanzien van de vraag of in dit geval sprake is van onverwijlde spoed tot het treffen van een voorlopige voorziening is het volgende van belang. Blijkens het verhandelde ter zitting verricht verzoekster vanaf eind januari 2012 op declaratiebasis werkzaamheden bij de [rechtbank]. De daarmee verworven inkomsten werden aanvankelijk met toepassing van artikel 35aa van de WW in mindering gebracht op haar WW-uitkering. Vanaf 4 september 2012 werkt verzoekster gedurende 28 uur per week als buitengriffier bij de [rechtbank]. In verband met deze werkzaamheden heeft het Uwv bij besluit van 7 september 2012, op uitdrukkelijk verzoek van verzoekster, niet langer toepassing gegeven aan artikel 35aa van de WW en is het recht op WW-uitkering met ingang van 3 september 2012 geheel beëindigd. Desgevraagd heeft verzoekster ter zitting verklaard dat er voldoende werk voor haar als buitengriffier bij de [rechtbank] is tot en met 31 december 2012.
4.3. Aangezien het recht op WW-uitkering van verzoekster met ingang van 3 september 2012 geheel is beëindigd en niet vaststaat dat dit recht op korte termijn geheel of gedeeltelijk zal herleven, is er op dit moment geen aanleiding om te oordelen dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Ook op andere wijze is niet gebleken van een voor verzoekster zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de bodemprocedure die, zo deze wordt voortgezet, bij de huidige stand van zaken slechts betrekking kan hebben op een reeds afgesloten periode, niet door haar zou kunnen worden afgewacht. Zoals ter zitting is vastgesteld, staat het verzoekster vrij om het door haar geambieerde werk bij het BSR te gaan doen.
4.4. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dient dan ook te worden afgewezen.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2012.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) K.E. Haan