ECLI:NL:CRVB:2012:BY1215

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5887 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van het maandelijks aflossingsbedrag in het kader van terugvordering van uitkering

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de Ziektewet door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. De rechtbank had geoordeeld dat de terugvordering onaantastbaar was geworden en dat het Uwv de aflossingscapaciteit van appellante had vastgesteld op € 52,02 per maand. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij aan het Uwv niets verschuldigd is en dat het Uwv ten onrechte haar uitkering heeft teruggevorderd, wat heeft geleid tot een acute noodsituatie door loonbeslag.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellante geen zelfstandige gronden heeft aangevoerd tegen de hoogte van het aflossingsbedrag. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de claim dat het Uwv geen vordering op haar heeft, niet overtuigend geacht. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat het aflossingsbedrag correct is vastgesteld, rekening houdend met de gezinssituatie van appellante en het loonbeslag dat door de gemeente Almere is gelegd.

De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het aflossingsbedrag van € 52,02 niet onjuist is vastgesteld. De rechtmatigheid van de terugvordering zelf kon in deze procedure niet aan de orde komen, aangezien daarover eerder is beslist. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.T. van den Corput als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012.

Uitspraak

10/5887 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 oktober 2010, 09/1564 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2012. Appellante is na schriftelijke kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.
OVERWEGINGEN
1. Met betrekking tot de voor dit geding van belang zijnde feiten volstaat de Raad thans met de vermelding dat het Uwv in verband met een invordering van onverschuldigd aan appellante betaalde uitkering ingevolge de Ziektewet en een daarop gegeven toeslag ingevolge de Toeslagenwet bij besluit op bezwaar van 9 juli 2010 (bestreden besluit) alsnog de aflossingscapaciteit van appellante heeft vastgesteld op € 52,02 per maand.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak overwogen dat de terugvordering onaantastbaar is geworden en dat zij om die reden niet zal ingaan op hetgeen door appellante daartegen is aangevoerd. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv bij de vaststelling van het maandelijkse aflossingsbedrag van € 52,02 rekening heeft gehouden met een vanwege de gemeente Almere gelegd loonbeslag onder haar werkgever en dat appellante geen gronden heeft aangevoerd waarom het aflossingsbedrag overigens onjuist moet worden geacht. De rechtbank is daarop van de juistheid van het aflossingsbedrag uitgegaan en heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep in verschillende brieven, zakelijk samengevat, aangevoerd dat zij aan het Uwv niets verschuldigd is en dat ten onrechte haar uitkering is teruggevorderd. Om die reden had het Uwv ook geen beslag op haar loon mogen leggen. Als gevolg van dit ten onrechte gelegde beslag is zij in een acute noodsituatie terechtgekomen.
3.2. Het Uwv heeft in het verweerschrift zich op het standpunt gesteld dat er geen grond door appellante is aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden vastgesteld dat het maandelijkse aflossingsbedrag onjuist is. Er is rekening gehouden met de gezinssituatie en het loonbeslag vanwege de gemeente Almere, voor zover dit wettelijk is toegestaan. De beslagvrije som voor een alleenstaande ouder is 90% van het sociaal minimum. Hiermee is rekening gehouden. De enkele ontkenning dat het Uwv geen (lees: een) vordering zou hebben en daarom ten onrechte loonbeslag heeft gelegd is naar de mening van het Uwv onvoldoende nu de vordering rechtens onaantastbaar is geworden.
4.1. De Raad oordeelt als volgt.
4.2. De Raad leest in de door appellante toegezonden brieven dat zij het volstrekt niet eens is met de terugvordering van teveel betaald ziekengeld en toeslag, omdat het Uwv van haar niets te vorderen heeft. Dienaangaande overweegt de Raad dat in dit geding uitsluitend aan de orde is of de vaststelling van het maandelijks aflossingsbedrag van € 52,02 op juiste gronden is geschied. De rechtmatigheid van de terugvordering kan in dit geding niet aan de orde komen, omdat daaromtrent is beslist bij besluit van 14 juni 2006 tot een bedrag van € 1411,20 netto en bij besluit van 3 maart 2008 tot respectievelijk € 907,80 bruto en € 269,40 bruto. Tegen deze besluiten is geen rechtsmiddel aangewend. De Raad moet dan ook uitgaan van de rechtmatigheid van de terugvordering.
4.3. Tegen de hoogte van het aflossingsbedrag heeft appellante, ook in hoger beroep, geen zelfstandige gronden aangevoerd. Met de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding voor de veronderstelling dat het aflossingsbedrag onjuist is vastgesteld. Om die reden komt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en C.C.W. Lange en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker