ECLI:NL:CRVB:2012:BY1210

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/6197 WIA + 11/6196 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA- en ZW-uitkering na ziekte en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van de WIA- en ZW-uitkering van appellant, die zich op 17 januari 2006 ziek meldde met lage rugklachten en een dubbele liesbreuk. De rechtbank had eerder de bevindingen van de door haar geraadpleegde deskundige, een psychiater/neuroloog, als doorslaggevend beschouwd. De deskundige concludeerde dat appellant op 15 januari 2008, de datum waarop zijn recht op WIA-uitkering zou ingaan, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks zijn fysieke en psychische beperkingen. De Centrale Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het deskundigenrapport, dat blijk gaf van een zorgvuldig en consistent onderzoek.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om de medische conclusies van de deskundige te betwisten. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn fysieke beperkingen onvoldoende waren meegewogen, maar de Raad vond deze stelling niet onderbouwd. De Raad benadrukte dat de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv de klachten van appellant zorgvuldig hadden onderzocht en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die een nader onderzoek rechtvaardigden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaarde de hoger beroepen ongegrond, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/6197 WIA, 11/6196 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Groningen van 13 september 2011, 08/1193 (aangevallen uitspraak 1) en 08/838 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Skála in beide zaken hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2012. Voor appellant is verschenen mr. Skála. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam geweest als marktkoopman van stoffen. Op 17 januari 2006 heeft appellant zich ziek gemeld met lage rugklachten en een dubbele liesbreuk, waarvoor een operatie gepland stond. In verband met het volbrengen van de wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In dat kader is appellant in de loop van 2007 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv, die in zijn rapport heeft vastgelegd dat bij appellant sprake is van beperkingen op zowel mentaal als op fysiek terrein. Met in achtneming van deze beperkingen heeft hij op 3 december 2007 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Vervolgens is een arbeidsdeskundige van het Uwv in zijn rapport van 20 december 2007 tot de conclusie gekomen dat appellant per einde wachttijd op 15 januari 2008 niet meer geschikt is voor zijn eigen werk als (werkloze) marktkoopman, maar nog wel geschikt is voor een drietal functies die tezamen 9 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. Op basis hiervan heeft de arbeidsdeskundige berekend dat er een verlies aan verdienvermogen is van 8,2%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv appellant bij besluit van 24 december 2007 meegedeeld dat voor hem met ingang van 15 januari 2008 geen recht zou ontstaan op een Wet WIA-uitkering omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2. Appellant heeft tegen het besluit van 24 december 2007 bezwaar gemaakt. Een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft informatie opgevraagd en ontvangen van de huisarts van appellant en van de specialisten waar appellant onder behandeling was (geweest), een psychiater, een uroloog, een chirurg, een orthopeed, een longarts en een neuroloog. Na bestudering van de aanwezige dossiergegevens, de opgevraagde informatie en het bijwonen van de hoorzitting op 19 mei 2008, heeft de bezwaarverzekeringsarts zich in haar rapport van 2 juli 2008 kunnen verenigen met de voor appellant vastgestelde beperkingen door de verzekeringsarts. Een bezwaararbeidsdeskundige is in zijn rapport van 6 augustus 2008 tot de conclusie gekomen dat de eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid juist is en dat er geen aanleiding bestaat die te herzien.In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 7 augustus 2008 (bestreden besluit 1) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
1.3. Nadat appellant zich op 11 maart 2008 had ziek gemeld met toegenomen (schouder)klachten, heeft het Uwv bij besluit van 11 september 2008 vastgesteld dat appellant met ingang van 10 september 2008 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW), omdat hij op en na deze datum niet meer ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn arbeid. Bij besluit van 28 november 2008 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 11 september 2008 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Wat betreft de medische grondslag heeft de rechtbank overwogen geen reden te hebben om aan te nemen dat door de (bezwaar)verzekeringsarts de fysieke beperkingen van appellant, zoals neergelegd in de FML van 3 december 2007, zijn onderschat. Met betrekking tot de psychische beperkingen heeft de rechtbank doorslaggevende betekenis toegekend aan de bevindingen van de door haar als deskundige benoemde psychiater/neuroloog C.J.F. Kemperman, zoals neergelegd in diens rapport van 21 september 2010, op 6 juni 2011 aangevuld op verzoek van de rechtbank. De deskundige is op basis van zijn onderzoek tot de conclusie gekomen dat op 15 januari 2008 bij appellant sprake was van fysieke beperkingen aan hart, longen, knieën en heupen en een licht beperkte psychische belastbaarheid. Deze conclusie was in overeenstemming met de FML en de deskundige kon zich daarmee verenigen. Hij achtte appellant op 15 januari 2008 in staat om met zijn beperkingen de voor hem geselecteerde functies te verrichten. De rechtbank heeft geen reden gezien te twijfelen aan de medische conclusies van de door haar ingeschakelde deskundige en was van oordeel dat appellant de geselecteerde functies moest kunnen verrichten.
2.2. In de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, met verwijzing naar jurisprudentie van de Raad, geoordeeld dat het Uwv terecht als “zijn” arbeid in de zin van artikel 19 van de ZW heeft aangemerkt elk van de functies die voor appellant zijn geselecteerd bij de beoordeling van zijn aanspraak op een WIA-uitkering per 15 januari 2008. Vastgesteld is dat niet in geschil is dat appellant fysieke en psychische klachten ondervindt. De rechtbank heeft voorts overwogen geen aanknopingspunten te zien voor het oordeel dat appellant als gevolg van deze klachten “zijn” arbeid niet kon verrichten. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat de klachten van appellant gemotiveerd in de afweging door het Uwv zijn betrokken. Tevens heeft de rechtbank doorslaggevende betekenis toegekend aan de bevindingen van de door haar - ook in deze zaak - als deskundige benoemde psychiater/neuroloog C.J.F. Kemperman (Kemperman) zoals neergelegd in diens rapport van 21 september 2010, op 6 juni 2011 aangevuld op verzoek van de rechtbank. De deskundige is op basis van zijn onderzoek tot de conclusie gekomen dat appellant, met de bij hem vastgestelde psychische en fysieke beperkingen op 10 september 2008 in staat was één van de eerdergenoemde functies te verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank ten onrechte doorslaggevende betekenis toegekend aan de rapportages van de deskundige Kemperman, die slechts gekeken heeft naar de psychische beperkingen. De fysieke beperkingen van appellant zijn naar zijn mening door de rechtbank onderschat en appellant heeft verzocht om een nader (arbeidskundig) onderzoek. Volgens appellant heeft hij zoveel nieuwe klachten gekregen naast de al bekende, dat hij meent in het geheel geen arbeid te kunnen verrichten.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. De Raad stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraken 1 en 2 en maakt deze tot de zijne. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er zijn geen specifieke bezwaren naar voren gebracht die een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van de in het rapport neergelegde zienswijze.
4.2. Door appellant is gesteld dat zijn fysieke beperkingen onderbelicht zijn gebleven. Deze stelling deelt de Raad in het geheel niet. Zowel in de primaire fase als in bezwaar en beroep is door (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv goed naar het verhaal van appellant geluisterd, zijn de fysieke klachten van appellant bekeken en is specialistische informatie opgevraagd en meegewogen, zodat sprake is van uitgebreide en zorgvuldige onderzoeken door het Uwv. De in hoger beroep namens appellant opgeworpen grond dat de aanwezige medische informatie niet toereikend zou zijn, is niet onderbouwd met nadere gegevens en biedt, mede op grond van het feit dat ook Kemperman hiertoe geen aanleiding heeft gezien, onvoldoende aanknopingspunten tot het instellen van een nader medisch onderzoek.
4.3. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde beperkingen, neergelegd in de FML van 3 december 2007, die door Kemperman op zijn vakgebied mede in de beoordeling is betrokken, zijn er geen redenen om te twijfelen aan de conclusie van de (bezwaar)arbeidsdeskundige van het Uwv dat de geduide functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Afzonderlijke bezwaren tegen die functies zijn overigens ook niet naar voren gebracht.
4.4. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat de hoger beroepen geen doel treffen en komt aangevallen uitspraak 1 voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking en komt aangevallen uitspraak 2 voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak 1 voor zover aangevochten;
- bevestigt de aangevallen uitspraak 2.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en C.C.W. Lange en
D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker