ECLI:NL:CRVB:2012:BY0972

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4156 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na beoordeling geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld met spanningsklachten na het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant weer geschikt was voor zijn werk, wat leidde tot bezwaar van appellant. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen, die concludeerde dat appellant op de datum in geding geschikt was voor zijn arbeid. De deskundige heeft vastgesteld dat de psychische klachten van appellant niet zodanig ernstig waren dat hij niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten. De Raad heeft de bevindingen van de deskundige gevolgd, ondanks het rapport van de psychiater van appellant, die een andere conclusie trok. De Raad oordeelde dat de werkzaamheden van appellant eenvoudig en routinematig waren, en dat de inschatting van de werkgever over de benodigde concentratie niet werd onderschreven. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd, zonder aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/4156 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 juni 2010, 09/1649 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. M.P.A. Thoonen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer van de Raad heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Thoonen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
Het onderzoek ter zitting is geschorst voor benoeming van een deskundige. De Raad heeft dr. E. van Duijn, psychiater, als deskundige benoemd. Op 30 maart 2012 hebben deze deskundige en drs. F.R. de Haan, arts in opleiding tot psychiater, schriftelijk verslag van hun onderzoeksbevindingen aan de Raad uitgebracht. Appellant heeft naar aanleiding van dit advies een schriftelijke reactie ingezonden.
De behandeling van het onderzoek ter zitting is na verwijzing naar de meervoudige kamer van de Raad voortgezet op 12 september 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Thoonen. Namens het Uwv is verschenen mr. R.E.J.P.M. Rutten.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was tot en met 10 november 2008 werkzaam bij [naam werkgever] te Uden als productiemedewerker voor 24 uur per week. In aansluiting op de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 20 januari 2009 heeft appellant zich, vanuit de situatie dat hij een WW-uitkering ontving, ziek gemeld met spanningsklachten. In verband hiermee is hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 16 februari 2009 weer geschikt is voor zijn werk en is de ZW-uitkering beëindigd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 2 april 2009 (bestreden besluit) is dat bezwaar ongegrond verklaard. Volgens de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv stroken de door appellant aangegeven klachten en de bevindingen bij het onderzoek niet geheel met elkaar, nu zowel bij het primaire onderzoek als bij het onderzoek in bezwaar opvalt dat bij appellant geen depressieve kenmerken te zien zijn. De bezwaarverzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Met inachtneming van deze beperkingen acht hij appellant in staat tot het verrichten van zijn arbeid.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank zag in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding om de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv voor onjuist te houden. Volgens de rechtbank was er geen aanleiding voor een onderzoek door een deskundige, zoals appellant had verzocht.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv de psychische beperkingen van appellant heeft onderschat. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een rapport van psychiater R. Soylu van 22 september 2010 overgelegd. Deze psychiater heeft na medisch onderzoek geconcludeerd dat ten tijde hier in geding bij appellant sprake was van een geagiteerde depressieve stoornis, matig, gesuperponeerd op een dystyme stoornis. Tevens is sprake van financiële problemen, sociaal isolement en partner relatieproblemen. Psychiater Soylu kan zich niet verenigen met de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat appellant ondanks zijn klachten in staat was om zijn eigen werk te hervatten.
3.2. Het Uwv heeft in dit rapport geen aanleiding gezien om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv ziet in de functiebelasting geen overschrijding van de door psychiater Soylu geformuleerde beperkingen in de belastbaarheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Gelet op het verschil van inzicht over de psychische toestand van appellant en zijn belastbaarheid op de datum in geding heeft de Raad aanleiding gezien om zelf een onafhankelijke deskundige te benoemen. De door de Raad benoemde deskundige psychiater Van Duijn en arts in opleiding tot psychiater De Haan komen in hun rapport tot de conclusie dat op de datum in geding bij appellant sprake was van een dysthyme stoornis, een aanpassingsstoornis met depressieve en angstige stemming en een persoonlijkheid met narcistische trekken. Zij kunnen zich verenigen met de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsarts dat appellant op 16 februari 2009 (weer) geschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Daarbij hebben zij in aanmerking genomen dat het werk van dusdanige aard was dat sprake was van een zeer beperkte belasting op verschillende vlakken, dat de dystyme klachten en de persoonlijkheidsklachten al lang aanwezig waren en dat de aanpassingsstoornis niet zodanig ernstig was dat appellant dit werk niet kon doen.
4.2. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Dat het rapport afwijkt van de opvatting van de door appellant geraadpleegde psychiater Soylu is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen.
4.3. In reactie op het deskundigenrapport van 30 maart 2012 heeft appellant betoogd, zoals hij ook al tijdens de zitting van 31 juli 2011 had gedaan, dat het werk dat appellant verrichtte niet van zo eenvoudige aard is als door het Uwv wordt gesteld. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een verklaring van zijn voormalige werkgever [naam werkgever] overgelegd, waarin staat vermeld dat de werkzaamheden van appellant een hoge mate van concentratie vereisen, niet alleen omdat gewerkt wordt met hete lijm en sprake is van bewegende en uitstekende delen, maar ook omdat er op de werkvloer wordt rondgereden met een heftruck. Bovendien is er sprake van tempodwang, productiepieken en deadlines. Appellant heeft de Raad verzocht om deze verklaring voor te leggen aan de deskundige Van Duijn met het verzoek de vraag of appellant op 16 februari 2009 (weer) geschikt was om zijn arbeid te verrichten opnieuw te beantwoorden.
4.4. Er is geen aanleiding gezien dit verzoek in te willigen. De verklaring van de werkgever bevat een algemene omschrijving van het werkproces in het opzetstation en niet een specifieke beschrijving van de werkzaamheden van appellant. De inschatting van de werkgever dat de werkzaamheden een hoge mate van concentratie vereisen wordt niet onderschreven. Het Uwv heeft terecht opgemerkt dat uit de beschrijving van de werkgever blijkt dat het gaat om eenvoudige, fysiek routinematige, werkzaamheden waarbij men weliswaar moet oppassen voor de hete lijm en de bewegende en uitstekende delen, maar niet dat daarbij een bovennormaal hoge concentratie is vereist. Wat betreft de door de werkgever gestelde tempodwang, productiepieken en deadlines is eveneens van belang dat sprake is van eenvoudige, routinematige werkzaamheden. Bovendien blijkt uit de gedingstukken dat appellant zo nodig gebruik kan maken van een stopknop en dat een veiligheidsvoorziening aanwezig is.
4.5. Uit de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding bestaat geen aanleiding. Het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
6. Er is evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en C.C.W. Lange en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker