ECLI:NL:CRVB:2012:BY0953

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6229 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering heropening WAO-uitkering op basis van medische onderzoeken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 september 2011. Appellant, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WAO-uitkering te heropenen. De Raad heeft vastgesteld dat de medische onderzoeken die door het Uwv zijn uitgevoerd, voldoende zorgvuldig, inzichtelijk en consistent zijn. Er zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven om het rapport van de deskundige niet te volgen. Zowel het Uwv als appellant hebben aangegeven geen nadere opmerkingen te hebben over het rapport van de deskundige, G.T. Gerssen, psychiater, die op 18 juni 2012 zijn bevindingen heeft gepresenteerd.

Appellant had sinds 1985 een volledige WAO-uitkering, maar deze was per 22 november 2006 beëindigd omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een nieuwe melding van arbeidsongeschiktheid in 2008, weigerde het Uwv op 4 oktober 2010 de heropening van de uitkering. Appellant stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en dat hij niet belastbaar was voor arbeid. De bezwaarverzekeringsarts had echter op basis van eigen onderzoek en informatie van de behandelend sector een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat appellant op de datum in geding, 2 september 2010, een chronische paniek/angststoornis had als hoofddiagnose.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische beperkingen van appellant niet waren onderschat en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de voorgehouden functies. Het hoger beroep van appellant werd dan ook ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

11/6229 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 september 2011, 11/1433 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.P. van Stralen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Stralen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Rebel.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek heropend en als deskundige benoemd G.T. Gerssen, psychiater.
De deskundige heeft de Raad van verslag en advies gediend bij rapport van 18 juni 2012.
Beide partijen hebben schriftelijke reacties op dit rapport ingediend.
Vervolgens hebben beide partijen de Raad toestemming verleend om uitspraak te doen zonder een nadere zitting.
OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant is sinds 1985 een volledige uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Per 22 november 2006 is deze uitkering beëindigd omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Per 4 september 2008 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld, waarop het Uwv bij besluit van 4 oktober 2010 heeft geweigerd om de WAO-uitkering te heropenen op grond van artikel 43a van de WAO. Bij besluit van 14 oktober 2010 heeft het Uwv vervolgens vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen omdat hij met ingang van 2 september 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit laatste besluit is bij beslissing op bezwaar van 25 maart 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.2. In beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in het geheel niet belastbaar is voor arbeid in verband met zijn onvermogen tot sociaal en persoonlijk functioneren. Hij heeft last van psychiatrische ziektebeelden en kan zich niet zelfstandig handhaven zonder mantelzorg. Zijn beperkingen zijn dan ook onderschat door de bezwaarverzekeringsarts. Ten onrechte is geen informatie van de behandelend sector betrokken bij de heroverweging.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat er geen aanleiding is om het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken, gezien de beschikbare medische gegevens en gelet op het feit dat appellant geen concrete medische gegevens heeft ingediend die twijfel oproepen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts aangenomen beperkingen en diens oordeel dat geen sprake is van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Verder acht de rechtbank de medische geschiktheid van de voorgehouden functies afdoende toegelicht.
2. Appellant heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden herhaald. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een behandelplan met ingangsdatum 28 oktober 2011 ingediend, ondertekend door psychotherapeut H. Rienties en psychiater W. de Meij.
3.1. De Raad overweegt het volgende.
3.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft, op basis van eigen onderzoek en informatie van NOAGG alwaar appellant groepstherapie heeft gevolgd tot mei 2009 en vervolgens weer is gestart vanaf oktober 2010, een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, gedateerd 22 maart 2011, met velerlei beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren en enige energetische beperkingen ten aanzien van lopen en staan. De door de Raad ingeschakelde deskundige heeft vastgesteld dat bij appellant op de datum in geding, 2 september 2010, sprake was van een chronische paniek/angststoornis als hoofddiagnose. Daarnaast was er sprake van een chronische aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag; acculturatieproblematiek; religieuze problematiek en een obsessief compulsieve persoonlijkheidsstoornis met daarbij psychosociale problematiek. De deskundige heeft voorts aangegeven zich te kunnen verenigen met de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid, zoals vastgesteld bij de FML van 22 maart 2011 en schaart zich daarnaast ook uitdrukkelijk achter het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts dat er geen aanleiding is voor een urenbeperking of voor een ziektebeeld waarbij appellant geen duurzaam benutbare mogelijkheden zou hebben.
3.3. De door de deskundige gebezigde motivering is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Ook anderszins zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven het rapport niet te volgen. Hierbij merkt de Raad op dat zowel het Uwv als appellant naar aanleiding van het rapport van de deskundige hebben laten weten geen nadere opmerkingen te hebben.
3.4. Terecht heeft de rechtbank dan ook geconcludeerd dat niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zijn onderschat.
3.5. Verder is er geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de bezwaararbeidsdeskundige wat betreft de geschiktheid van de voorgehouden functies. Ook op dit punt dient de rechtbank te worden gevolgd.
3.6. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet.
3.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2012.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.L. Rijnen