ECLI:NL:CRVB:2012:BY0830

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1865 WWB + 11-5224 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en afwijzing van bijzondere bijstand in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijzondere bijstand aan appellant, die samen met zijn ex-partner tot 18 juni 2008 een gezamenlijke huishouding voerde. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten die waren opgekomen voor deze datum. De Raad oordeelde dat de appellant en zijn ex-partner tot 18 juni 2008 als eenheid moesten worden beschouwd, wat betekent dat de financiële gegevens van de ex-partner ook van belang waren voor de beoordeling van de aanvraag. De ex-partner had echter geweigerd om de benodigde informatie te verstrekken, wat voor rekening en risico van de appellant kwam. De Raad concludeerde dat de appellant zich niet kon beroepen op het feit dat hij in de onmogelijkheid verkeerde om de gegevens van zijn ex-partner te overleggen, aangezien de verplichting om deze informatie te verstrekken ook op de ex-partner rustte. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het beroep tegen het besluit van het dagelijks bestuur werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

10/1865 WWB, 11/5224 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 18 maart 2010, 09/407 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2012. Appellant is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door M.P.M. Hoogendijk.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 31 oktober 2008 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) gedaan voor de kosten van rechtsbijstand en griffierecht.
1.2. Bij besluit van 11 december 2008 heeft het dagelijks bestuur appellant bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 188,-- voor deze kosten, opgekomen vanaf 28 augustus 2008. Het recht op bijzondere bijstand voor kosten van voor die datum is niet vast te stellen, omdat appellant geen financiële gegevens heeft overgelegd van zijn ex-partner [naam ex-partner] (ex-partner), die blijkens de gemeentelijke basisadministratie vanaf 28 augustus 2008 niet meer op het adres van appellant woonde.
1.3. Bij besluit van 24 april 2009 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2008 gegrond verklaard en appellant alsnog bijzondere bijstand toegekend ten bedrage van € 285,25 voor kosten van rechtsbijstand en griffierecht, opgekomen tussen
18 juni 2008 en 28 augustus 2008.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met bepalingen over proceskosten en griffierecht het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar is afgewezen en het dagelijks bestuur opgedragen opnieuw op dat verzoek te beslissen.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het dagelijks bestuur het recht op bijzondere bijstand met betrekking tot kosten die zijn opgekomen voor 18 juni 2008 los van de ex-partner van appellant had moeten beoordelen. Appellant verkeerde in de onmogelijkheid om de gevraagde financiële informatie te verstrekken omdat de ex-partner vanaf 18 juni 2008 in een safe-house verbleef en geen enkel contact mogelijk was.
3.2. Bij besluit van 6 augustus 2010 heeft het dagelijks bestuur ter uitvoering van de aangevallen uitspraak aan appellant een vergoeding van de kosten in bezwaar toegekend ten bedrage van € 1.329,--. De Raad merkt dit besluit aan als een besluit dat op de voet van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht mede in de beoordeling moet worden betrokken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant en de ex-partner tot 18 juni 2008 een gezamenlijk huishouding hebben gevoerd. Dit betekent dat appellant en de ex-partner tot die datum als eenheid moeten worden gezien wat betreft hun aanspraken en verplichtingen op grond van de WWB. Anders dan appellant voorstaat, kan hij derhalve in die periode niet als zelfstandig subject van bijstand worden aangemerkt.
4.2. Voor de beoordeling van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten opgekomen tot 18 juni 2008 zijn dan ook de gegevens over inkomen en vermogen niet alleen van appellant maar ook van de ex-partner van belang. De verplichting om gegevens van voor
18 juni 2008 over te leggen over de vermogensrechtelijke positie van de ex-partner, waarover het dagelijks bestuur niet beschikte, gold zowel voor appellant als ook voor de ex-partner. Dat de ex-partner heeft geweigerd mee te werken aan het verstrekken van deze informatie, komt voor rekening en risico van appellant. Dit betekent dat appellant zich niet met vrucht kan beroepen op het feit dat hij in de onmogelijkheid verkeert om de financiële gegevens over de ex-partner over te leggen. Evenmin was het dagelijks bestuur gehouden om, nadat de ex-partner al eerder had geweigerd aan het dagelijks bestuur de verzochte gegevens te verschaffen, deze informatie nogmaals bij de ex-partner op te vragen. Hetgeen appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding hierover anders te oordelen.
4.3. Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.4. Appellant heeft tegen het besluit van 6 augustus 2010 geen zelfstandige beroepsgronden gericht. Het beroep tegen dat besluit zal ongegrond worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 6 augustus 2010 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en M. Hillen en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2012.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) R. Scheffer
HD