ECLI:NL:CRVB:2012:BY0440

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5053 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bruikleen rolstoelauto op basis van medische geschiktheid voor individueel rolstoeltaxivervoer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een bruikleen rolstoelauto door het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen. Betrokkene, die in 2011 is overleden, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor een rolstoelauto, terwijl zij al gebruik maakte van individueel rolstoeltaxivervoer. De rechtbank had eerder het besluit van het college vernietigd, maar het college bleef bij zijn standpunt dat er geen indicatie was voor de verstrekking van een rolstoelauto.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische adviezen van verschillende artsen. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de conclusies die daaruit zijn getrokken. De Raad oordeelt dat betrokkene, ondanks haar beperkingen, medisch gezien in staat was om gebruik te maken van het individueel rolstoeltaxivervoer. De Raad bevestigt daarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de erven van betrokkene af.

De uitspraak benadrukt het belang van medische adviezen in het kader van aanvragen voor voorzieningen op basis van de Wmo en de rol van de Raad in het toetsen van de zorgvuldigheid van deze adviezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/5053 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 29 juli 2010, 09/650 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
erven van [naam betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats], (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen (college)
Datum uitspraak 17 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens [naam betrokkene] (betrokkene) heeft mr. V.M.C. Verhaegen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene is [in] 2011 overleden. De erven hebben laten weten de procedure te willen voortzetten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2012. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 10/5052 WMO. Voor de erven is verschenen [M.], bijgestaan door mr. Verhaegen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E.R.W. Vernooij. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene, geboren in 1920, was sinds 2002 gehandicapt ten gevolge van een herseninfarct. Het college heeft betrokkene met ingang van 29 november 2006 een tegemoetkoming in de kosten van gebruik van een rolstoeltaxi verstrekt. Betrokkene heeft deze voorziening gebruikt voor het vervoer door haar dochter in een zelf aangeschafte, aangepaste Renault express.
1.2. Op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) heeft betrokkene op 25 mei 2007 het college verzocht om toekenning van een vervoersvoorziening in de vorm van de verstrekking van een bruikleen rolstoelauto.
1.3. Bij rapport van 23 juli 2007 heeft W. Dingemans, arts bij Argonaut advies, het college geadviseerd over de aanvraag van betrokkene. Vastgesteld is dat betrokkene volledig rolstoelafhankelijk was en dat zij door haar dochter werd vervoerd in een aangepaste Renault express. Geconcludeerd werd dat het mogelijk was betrokkene met individueel rolstoeltaxivervoer zodanig te vervoeren dat er geen sprake was van een risico op sociaal isolement. Gezien de beperkingen van betrokkene was er een indicatie voor individueel rolstoeltaxivervoer met begeleiding.
1.4. Bij besluit van 21 augustus 2007 heeft het college de aanvraag van betrokkene afgewezen. Volgens het college bestond er geen indicatie voor het verstrekken van een bruikleen rolstoelauto. Met ingang van 15 december 2006 ontving betrokkene immers een voorziening in de vorm van individueel rolstoeltaxivervoer. Bij besluit van 4 juni 2008 heeft het college het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
1.5. Bij uitspraak van 12 maart 2009 heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 4 juni 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van de uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat het college de namens betrokkene overgelegde verklaringen van revalidatie-arts Hagendoorn niet aan Argonaut advies heeft voorgelegd, maar daaraan ten onrechte een eigen interpretatie heeft gegeven.
1.6. Bij rapport van 13 mei 2009 heeft J.A.C. de Bekker, verzekeringsarts bij de stichting SAP, het college geadviseerd over de aanvraag van betrokkene. De Bekker heeft zijn advies gebaseerd op dossierstudie, hetero-anamnese, gericht onderzoek en telefonisch overleg met revalidatie-arts Hagendoorn. De Bekker heeft geconcludeerd dat er medisch gezien geen beperkingen of belemmeringen bestaan bij het verplaatsen per individueel rolstoeltaxivervoer.
1.7. Bij besluit van 19 juni 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 21 augustus 2007 ongegrond verklaard onder verwijzing naar het advies van J.A.C. de Bekker van 13 mei 2009.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat het college zich heeft mogen baseren op de adviezen van Dingemans en van De Bekker.
3. In hoger beroep is namens betrokkene aangevoerd dat de door haar ingebrachte verklaringen van de huisarts en de revalidatiearts gebaseerd zijn op haar feitelijke medische situatie. De adviezen van Dingemans en De Bekker berusten op een globale indruk van betrokkene, opgedaan tijdens een huisbezoek, zonder lichamelijk onderzoek. Aan de verklaringen van de huisarts en de revalidatiearts moet daarom meer gewicht worden toegekend dan aan de rapporten van de adviserende artsen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het geding is beperkt tot de vraag of betrokkene gelet op haar beperkingen medisch gezien in staat was gebruik te maken van het individueel rolstoeltaxivervoer.
4.2. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van De Bekker en aan de juistheid van de daarop gebaseerde conclusie. Uit de verklaring van De Bekker is in voldoende mate naar voren gekomen dat, ondanks dat het feit dat rolstoelvervoer in eigen beheer de voor betrokkene meest effectieve en praktische optie was, er voor haar medisch gezien geen beperkingen of belemmeringen waren bij individueel rolstoeltaxivervoer. Daarbij is van belang dat De Bekker zijn conclusie mede heeft gebaseerd op gericht onderzoek en overleg heeft gevoerd met revalidatie-arts Hagendoorn.
4.3. Uit 4.1 tot en met 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) P.J.M. Crombach
HD