ECLI:NL:CRVB:2012:BY0438

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5052 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële tegemoetkoming voor individueel rolstoeltaxivervoer en gebruik van eigen auto

In deze zaak gaat het om de financiële tegemoetkoming voor individueel rolstoeltaxivervoer voor een betrokkene die geen gebruik maakt van de rolstoeltaxi, maar zich laat vervoeren door haar dochter in een aangepaste auto. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg. De betrokkene, geboren in 1920, was sinds 2002 gehandicapt na een herseninfarct en ontving sinds 29 november 2006 een tegemoetkoming in de kosten van rolstoeltaxivervoer. Echter, zij maakte geen gebruik van deze voorziening en vroeg om herziening van de vergoeding, omdat deze volgens haar ontoereikend was voor haar vervoersbehoefte.

Het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen had in 2008 een aanvullende financiële tegemoetkoming van € 775,-- per jaar toegekend, maar de betrokkene stelde dat de vergoeding niet voldeed aan haar werkelijke vervoersbehoefte. De rechtbank had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging. De Raad oordeelde dat het college bij de vaststelling van de vergoeding rekening had gehouden met de vervoersbehoefte van de betrokkene, die was vastgesteld op 5282 km per jaar, en dat de vergoeding van € 2.225,-- per jaar niet in strijd was met de geldende normen.

De Raad concludeerde dat de betrokkene niet te kort was gedaan door de vaststelling van de financiële vergoeding en dat de eigen bijdrage die in mindering was gebracht geen strijdigheid met het Besluit opleverde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de betrokkene werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.

Uitspraak

10/5052 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 29 juli 2010, 09/225 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
erven van [Betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats], (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen (college)
Datum uitspraak 17 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens [naam betrokkene] (betrokkene) heeft mr. V.M.C. Verhaegen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene is [in] 2011 overleden. De erven hebben laten weten de procedure te willen voortzetten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2012. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 10/5053 WMO. Voor de erven is verschenen [M.], bijgestaan door mr. Verhaegen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E.R.W. Vernooij. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene, geboren in 1920, was sinds 2002 gehandicapt ten gevolge van een herseninfarct. Het college heeft bij besluit van 15 december 2006 betrokkene met ingang van 29 november 2006 een tegemoetkoming in de kosten van gebruik van een rolstoeltaxi verstrekt. Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van het individueel rolstoeltaxivervoer.
Zij werd in een aangepaste auto door haar dochter vervoerd.
1.2. Bij brief van 7 februari 2008 heeft betrokkene, voor zover van belang, verzocht om herziening van het besluit van 15 december 2006 omdat de geboden vergoeding ontoereikend is om te voorzien in de vervoersbehoefte van betrokkene.
1.3. Bij besluit van 17 september 2008 heeft het college betrokkene met ingang van 7 februari 2008 een aanvullende financiële tegemoetkoming voor individueel rolstoeltaxivervoer toegekend van € 775,-- per jaar. Daarbij is uitgegaan van een vervoersbehoefte van 1500 kilometer à € 1,75, zodat de vergoeding op jaarbasis is bepaald op € 2.625,--. Omdat reeds € 1.450,-- is betaald en een eigen bijdrage verschuldigd is van € 400,--, heeft het college een bedrag van € 775,-- nabetaald.
1.4. Bij besluit van 10 februari 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 17 september 2008 ongegrond verklaard. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de toegekende vergoeding van € 2.225,-- per jaar resulteert in een bedrag van € 0,42 per km en dat dit bedrag uitgaat boven de normvergoeding, die geldt voor het gebruik van de eigen auto.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is namens betrokkene aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de bovenregionale contacten van betrokkene niet bij de vaststelling van haar vervoersbehoefte heeft betrokken. Zonder deze bovenregionale contacten dreigt voor haar een sociaal isolement. Verder moet naar de mening van betrokkene bij de berekening van de omvang van de financiële tegemoetkoming worden uitgegaan van de door de rechtbank vastgestelde vervoersbehoefte van 5282 km in combinatie met het tarief voor rolstoeltaxivervoer, te weten € 1,75 per km. Ten slotte is naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte er aan is voorbijgegaan dat op de vergoeding een eigen bijdrage in mindering is gebracht, terwijl daarvoor geen wettelijke grondslag is aan te wijzen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1. Blijkens uitspraak van heden in de zaak 10/5053 WMO is geoordeeld dat betrokkene op medische gronden niet is aangewezen op vervoer met een eigen auto.
4.2. Het college heeft, zoals overwogen in 1.3, bij besluit van 17 september 2008 het gebruik van de rolstoeltaxi als maatstaf voor de bepaling van de omvang van de financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer van betrokkene gehanteerd.
4.3. Vast staat dat betrokkene van de rolstoeltaxi geen gebruik wil maken en zich uitsluitend door haar dochter met de eigen, aangepaste auto laat vervoeren.
4.4. Het college en de rechtbank zijn bij de vaststelling van de vervoersbehoefte van betrokkene uitgegaan van de ritten tot een afstand van 20,8 km. Binnen deze afstand kan betrokkene haar jongste dochter, vrienden en kennissen bereiken met een frequentie van in totaal vier keer per week. Op basis van deze contacten is er geen aanleiding om aan te nemen dat betrokkene sociaal geïsoleerd zal raken, indien zij geen bovenregionale contacten kan onderhouden. Door bij het vaststellen van de vervoersbehoefte van betrokkene alle door haar vermelde ritten binnen een straal van 20,8 km, leidend tot een totaal van 5282 km, over te nemen is betrokkene niet te kort gedaan.
4.5. Ingevolge artikel 7.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Terneuzen (Besluit) bedraagt het normbedrag voor het persoonsgebonden budget bij gebruik van eigen auto, uitgaande van de door het college aangehouden bandbreedte voor de vervoersbehoefte van 1500 tot 3000 km, € 910,-- per jaar. De hantering van dit normbedrag leidt bij een vervoersbehoefte van 3000 km tot een vergoeding van € 0,30 per km. Uitgaande van de bij het bestreden besluit toegekende vergoeding van € 2.225,-- bedraagt de vergoeding per kilometer € 0,42. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat betrokkene niet te kort is gedaan door de vaststelling van de financiële vergoeding op € 2.225,-- per jaar.
4.6. Bij het bestreden besluit heeft het college de grondslag voor de toekenning van de financiële vergoeding niet langer gebaseerd op de vergoeding voor het gebruik van de rolstoeltaxi, maar deze gebaseerd op het gebruik van de eigen auto. Dat bij de vaststelling van de vergoeding een eigen bijdrage in mindering is gebracht leidt niet tot een met het Besluit strijdig besluit, nu betrokkene in aanmerking is gebracht van een vergoeding die uitgaat boven eerdergenoemd normbedrag.
4.7. Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) P.J.M. Crombach
HD