ECLI:NL:CRVB:2012:BY0325

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-341 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om algemene bijstand voor kosten van levensonderhoud wegens niet voldoen aan identificatieplicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, geboren in Syrië en sinds 2002 in Nederland, had een aanvraag ingediend voor algemene bijstand voor de kosten van levensonderhoud. Deze aanvraag werd afgewezen omdat de appellant niet voldeed aan de verplichting om een geldig identiteitsbewijs ter inzage te verstrekken, zoals vereist onder artikel 17, derde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad oordeelde dat de appellant niet kon aantonen dat hij tevergeefs had geprobeerd het vereiste document te verkrijgen. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De appellant voerde aan dat zijn noodsituatie doorslaggevend moest zijn voor de toekenning van bijstand, maar de Raad oordeelde dat de wettelijke vereisten voor identificatie niet konden worden genegeerd. Ook het beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) werd afgewezen, omdat de appellant geen rechtmatig verblijf had en niet gelijkgesteld kon worden met een Nederlander. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

11/341 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 november 2010, 09/1219 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het dagelijks bestuur van de regionale sociale dienst Kromme Rijn Heuvelrug (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak 16 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 11/328 WWB, plaatsgevonden op 24 juli 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Fischer. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.V. Tuchkova. In de gevoegde zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ten onrechte - en kennelijk bij vergissing - het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug vermeld als verwerende partij. De Raad leest voor het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug: het dagelijks bestuur van de regionale sociale dienst Kromme Rijn Heuvelrug.
2. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1. Appellant is [in] 1985 geboren in Syrië. In 2002 is hij als alleenstaande minderjarige asielzoeker in Nederland aangekomen. De asielaanvraag van appellant is onherroepelijk afgewezen. Appellant werd niet uitgezet, omdat niet duidelijk was naar welk land hij kon worden uitgezet. Appellant ontving destijds € 53,-- per week leefgeld van de Stichting Noodopvang Dakloze Vreemdelingen in Doorn; hij verblijft vanaf 2 februari 2004 in Doorn in een noodopvangvoorziening. In afwachting van zijn uitzetting heeft appellant bij het ROC Midden Nederland een aantal opleidingen met succes doorlopen. Deze onderwijsinstelling en de stichting Inlia hebben appellant ondersteund bij zijn kosten voor scholing. Met ingang van het studiejaar 2008/2009 is appellant de opleiding Horeca Ondernemer manager gaan volgen.
2.2. Appellant heeft op 29 januari 2009 een aanvraag om algemene bijstand voor de kosten van levensonderhoud ingediend. Het dagelijks bestuur heeft deze aanvraag in eerste instantie niet in behandeling genomen omdat appellant niet beschikt over een geldig legitimatiebewijs (lees: identiteitsbewijs), maar is later op dat besluit teruggekomen. Bij besluit van 18 maart 2009 heeft het dagelijks bestuur afwijzend beslist op deze bijstandsaanvraag op de grond dat appellant niet heeft voldaan aan de verplichting van artikel 17, derde lid, van de WWB, waardoor niet kan worden vastgesteld of hij aanspraak kan maken op bijstand. Bij besluit van 16 april 2009 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 18 maart 2009 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant voert aan dat het niet in zijn macht lag de vereiste documenten te verkrijgen, zodat hem ten onrechte artikel 17, derde lid, van de WWB is tegengeworpen. Voor de vaststelling van het recht op bijstand moet de noodsituatie van appellant doorslaggevend zijn en niet het ontbreken van documenten. Bovendien is eerder wel voorbijgegaan aan het ontbreken van documenten omdat hij sinds 2004 wordt ondersteund door de gemeente. Aangezien er geen wettelijke grondslag was voor die steun op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning neemt appellant aan dat aan hem buitenwettelijk een uitkering op grond van de WWB is verstrekt. Volgens appellant is ten onrechte buitenwettelijk bijstand verstrekt, terwijl dat op grond van de WWB, met voorbijgaan aan artikel 11, tweede lid van de WWB en artikel 16, tweede lid, van de WWB, had gekund en ook had gemoeten. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden en dat er onvoldoende rechtvaardiging bestaat dat hem het minimum is onthouden. Appellant wijst erop dat in de internationale gemeenschap algemeen ervan wordt uitgegaan dat zolang vreemdelingen zonder status nog niet zijn teruggekeerd naar het land van herkomst in het land van verblijf niet zonder zorg kunnen verblijven. Appellant heeft wettelijk geen aanspraak op een minimumvoorziening en is daarom slachtoffer als bedoeld in artikel 34 van het EVRM. Voorts heeft appellant met een beroep op EU Richtlijn 2008/115/EG van 16 december 2008 (Terugkeerrichtlijn) aangevoerd dat Nederland ten minste is gehouden basisvoorzieningen aan te bieden en dat Nederland in verzuim is deze richtlijn om te zetten naar nationaal recht.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Ingevolge artikel 17, derde lid, van de WWB stelt het college bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1 ? tot en met 3 ?, van de Wet op de identificatieplicht.
5.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 9 november 2011, LJN B4382) bestrijkt de te beoordelen periode in geval van een aanvraag om bijstand in beginsel de periode vanaf de datum van de aanvraag tot en met de datum van het primaire besluit. Dat brengt mee dat in dit geval de periode van 29 januari 2009 tot en met 18 maart 2009 ter beoordeling voorligt.
5.3. Niet is in geschil dat appellant bij de aanvraag om algemene bijstand niet een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1 ? tot en met 3 ?, van de Wet op de identificatieplicht heeft getoond. Uit de artikelsgewijze toelichting in de Memorie van Toelichting bij artikel 17, derde lid, van de WWB (Kamerstukken II 2002/03, 28870, nr. 3, blz. 47) blijkt dat het zich kunnen identificeren met een geldig identificatiebewijs een voorwaarde is om aanspraak te kunnen maken of te behouden op een uitkering ingevolge deze wet. Het standpunt van appellant dat aan dit vereiste eerder voorbij is gegaan omdat aan hem vanaf 2004 uitkering dan wel ondersteuning, naar hij aanneemt, op basis van de WWB werd verstrekt, kan niet worden onderschreven, omdat daarvan niet is gebleken. Louter een e-mailbericht van 8 juli 2011 van een beleidsmedewerker participatie, interculturalisatie, asielzaken, minderheden, thuisgeweld, discriminatie, huisvestingstaakstelling nieuwkomers van de gemeente Utrechtse Heuvelrug dat hij het initiatief zal nemen om via de bijstandswet iets voor appellant te regelen, alhoewel dat wel erg buitenwettelijk zou zijn, is daartoe onvoldoende. Het dagelijks bestuur ontkent dat aan appellant - buitenwettelijk - bijstand ingevolge de WWB is verstrekt. De omstandigheid dat het dagelijks bestuur een eerdere aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor kosten van onderwijs niet op grond van artikel 17, derde lid, van de WWB, maar op andere gronden heeft afgewezen, betekent op zichzelf niet dat het dagelijks bestuur appellant bij de onderhavige aanvraag niet zou kunnen verplichten een identiteitsbewijs ter inzage te verstrekken. Aan deze verplichting heeft appellant niet voldaan. Daarbij wordt opgemerkt dat het dagelijks bestuur ter zitting heeft toegelicht dat appellant het vereiste van artikel 17, derde lid, van de WWB niet zou zijn tegengeworpen als hij had aangetoond dat hij tevergeefs heeft getracht om het vereiste document te verkrijgen. Appellant heeft weliswaar gesteld dat zijn pogingen om het vereiste document te verkrijgen op niets zijn uitgelopen, maar heeft dat niet aannemelijk gemaakt.
5.4. Het beroep van appellant op artikel 8 van het EVRM kan niet slagen. Vaststaat dat appellant ten tijde hier van belang niet met een Nederlander kan worden gelijkgesteld op grond van artikel 11, tweede lid, van de WWB, aangezien hij geen rechtmatig verblijf had in de zin van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. Appellant kon ook niet op grond van artikel 11, derde lid, van de WWB in verbinding met artikel 1, eerste lid, van het Besluit gelijkstelling vreemdelingen WWB, IOAW, IOAZ en WWIK met een Nederlander worden gelijkgesteld. Als gevolg hiervan valt appellant onder artikel 16, tweede lid, van de WWB, en kan aan hem zelfs uit hoofde van zeer dringende redenen, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, geen bijstand worden verleend. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 22 november 2011, LJN BU6844) brengt, ook in het geval sprake is van de beschermende werking van artikel 8 van het EVRM, de beperkte doelstelling van de WWB met zich dat de positieve verplichtingen van de Staat niet met toepassing van de WWB gestalte kunnen worden gegeven. Die verplichtingen rusten op het bestuursorgaan dat belast is, of op de bestuursorganen die belast zijn met de uitvoering van de wettelijk geregelde voorliggende voorzieningen als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB. Voorts kan in het midden blijven of appellant zich terecht beschouwt als slachtoffer als bedoeld in artikel 34 van het EVRM, omdat dit artikel ziet op de bevoegdheid van het EHRM om verzoekschriften te ontvangen.
5.5. De Terugkeerrichtlijn behoefde ten tijde in geding nog niet te zijn geïmplementeerd in de nationale wetgeving. Gedurende de uitvoeringstermijn van de richtlijn heeft ook geen implementatie plaatsgevonden. Het beroep op die richtlijn kan dan ook onbesproken blijven.
5.6. De omstandigheid dat een gemeente subsidies verleent aan organisaties die voorzien in huisvesting en levensonderhoud van vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf, kan niet leiden tot de conclusie dat het dagelijks bestuur in weerwil van de onder 5.4 genoemde bepalingen van de WWB toch tot bijstandsverlening gehouden zou zijn. De subsidie en de regeling waarop die is gebaseerd staan hier overigens niet ter discussie.
5.7. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard, moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en W.F. Claessens en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2012.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) J. de Jong
HD