11/5873 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Zutphen van 2 maart 2011, 10/1191 (aangevallen tussenuitspraak) en tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 31 augustus 2011, 10/1191 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant en betrokkene hebben desgevraagd nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M. Okoli. Betrokkene is in persoon verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend en betrokkene in de gelegenheid gesteld een verklaring in te dienen.
Na bericht van betrokkene heeft de Raad met toestemming van partijen bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Betrokkene heeft onder meer concentratieproblemen, initiatiefloosheid, vermoeidheid en een continu gevoel van gespannenheid en somberheid in zijn dagelijks leven als gevolg van een auto-ongeluk in 1987.
1.3. Bij aanvraag van 14 januari 2010 heeft betrokkene appellant verzocht om hem op grond van het bepaalde bij of krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een woonvoorziening toe te kennen in de vorm van een verhuiskostenvergoeding, omdat hij vanwege een beklemmend gevoel in zijn woning [Adres A.] te [woonplaats] ([Adres A.]), zal gaan verhuizen naar de woning [Adres B.] te [woonplaats] ([Adres B.]).
1.4. Naar aanleiding van de aanvraag heeft M. Niesink, medisch adviseur bij Scio Consult, op basis van een huisbezoek, op 23 februari 2010 aan appellant gerapporteerd dat er een causaal verband bestaat tussen de emotionele beperkingen en het hersenletsel en niet direct tussen die beperkingen en de woning [Adres A.] 43. Niet goed is in te schatten of een verhuizing een adequate oplossing is, aangezien het subjectieve belevingen betreft die veroorzaakt worden door de veranderde hersenfunctie, stemmingen en andere factoren.
1.5. Bij besluit van 25 februari 2009 heeft appellant de aanvraag om een verhuiskostenvergoeding afgewezen omdat er geen medische noodzaak bestaat voor het compenseren van problemen bij het normale gebruik van de woning.
1.6. Bij besluit van 4 juni 2010 (bestreden besluit) heeft appellant het tegen het besluit van
25 februari 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard omdat er in medische zin geen causaal verband kan worden gelegd tussen het wonen in de woning aan de [Adres A.] en de vastgestelde beperkingen.
1.7. Betrokkene heeft in beroep aangevoerd dat hij een niet-aangeboren hersenletsel heeft, dat dit letsel de oorzaak is van het beklemmende gevoel in de woning aan de [Adres A.], maar dat hij niet in staat is om dit te bewijzen en dat dit ook niet van hem gevergd mag worden. Hij heeft een ongedateerde verklaring overgelegd van de gedragsdeskundige neuropsychologe S. Bijtjes en de ambulant begeleider M. Hollander van InteraktContour.
2. Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant door zich te beperken tot de chronisch psychische problemen van betrokkene een onjuiste maatstaf heeft aangelegd en dat appellant alsnog dient te beoordelen of betrokkene psychosociale problemen heeft en dat deze van dien aard zijn dat dit de grondslag kan vormen voor toewijzing van de door betrokkene gewenste voorziening.
2.1. Naar aanleiding van de aangevallen tussenuitspraak heeft L. ten Hove, verzekeringsarts bij Argonaut Advies B.V., op basis van dossieronderzoek, een huisbezoek en oriënterend psychisch onderzoek op 20 maart 2011 aan appellant gerapporteerd over haar bevindingen. Onder het kopje ‘conclusie’ is bij ‘in kaart brengen psychosociale problematiek’ verwezen naar de probleemanalyse en bij ‘in hoeverre hebben deze ertoe bijgedragen dat cliënt naar de huidige woning is verhuisd’ is genoteerd dat het voor betrokkene reden is geweest te verhuizen naar een woning waarin hij zich nu goed voelt. Verder heeft Ten Hove geconcludeerd dat er geen te objectiveren beperkingen zijn en dat er geen aanwijzingen zijn dat betrokkene op basis van het wonen in de woning aan de [Adres A.] ziekteverschijnselen heeft gekregen of dat de ziekteverschijnselen die er waren, zijn toegenomen.
2.2. Bij brief van 1 april 2011 heeft appellant de rechtbank bericht op basis van het rapport van L. ten Hove te hebben besloten het bestreden besluit te handhaven.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard op de grond dat voldoende aannemelijk is geworden dat de belemmeringen die betrokkene in de woning ondervond hun oorzaak vinden in zijn psychosociale problematiek als gevolg van zijn hersenletsel. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts Ten Hove heeft geconcludeerd dat de psychosociale problematiek van betrokkene een reden is geweest voor de verhuizing naar de woning waar hij zich nu goed voelt.
4. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.1. Appellant heeft tegen de aangevallen tussenuitspraak aangevoerd dat het onderzoek in het primaire proces zich met name heeft gericht op de beperkingen die betrokkene zelf naar voren heeft gebracht. Betrokkene heeft daarbij niet gewezen op het bestaan van psychosociale problemen. Aangezien een psychosociaal probleem een probleem is dat iemand heeft in zijn relatie met anderen, was er geen reden om daar ambtshalve onderzoek naar te doen. Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat de verzekeringsarts met de zin “Het is voor betrokkene een reden geweest te verhuizen naar een woning waarin hij zich nu goed voelt”, gedoeld heeft op de omschreven problematiek onder probleemanalyse, en dat daar geen sociale problematiek is geschetst.
4.2. Betrokkene heeft in hoger beroep, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, een gesprek gevoerd met de psycholoog waar hij onder behandeling is geweest en daarvan verslag gedaan bij de Raad. De psycholoog kon hem niet helpen aan een verklaring dat het wonen in de woning aan de [Adres A.] op objectieve gronden gevolgen had voor zijn psychisch welbevinden, zonder zijn beroepsethiek geweld aan te doen. Dit omdat emotie niet objectief meerbaar is. Betrokkene heeft de Raad verzocht appellant te veroordelen in de kosten die hij voor dit gesprek heeft gemaakt, zijnde € 200,--.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Artikel 1 van de Wmo bepaalt het volgende:
“1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (...)
g. maatschappelijke ondersteuning (…)
5. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;
6. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het onderhouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer: (…).”
5.2. Artikel 4 van de Wmo bepaalt het volgende:
“1. Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:
a. een huishouden te voeren;
b. zich te verplaatsen in en om de woning;
c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
(…).”
5.3. Artikel 5 van de Wmo luidt als volgt:
“1. De gemeenteraad stelt met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
(…).”
5.4. Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo is in de gemeente Harderwijk uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Harderwijk 2008 (Verordening). Deze luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 1. Begripsbepalingen.
In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:
(…)
b. Compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;
c. Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;
d. Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;
(…).”
Artikel 13. Vormen van woonvoorzieningen.
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:
(…).”
d. een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.
Artikel 15. Soorten individuele woonvoorzieningen.
De in artikel 13 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:
a. een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;
(…).”
5.5. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit niet ondeugdelijk is gemotiveerd. Psychosociale problematiek ziet volgens de toelichting bij de Wmo (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 30 131, nr. 3, p. 29) op problemen die iemand heeft in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving. Nu betrokkene geen psychosociale problemen aan zijn aanvraag ten grondslag had gelegd, was er geen aanleiding om het onderzoek daarop te richten. Aangezien tussen partijen ook niet in geschil is dat bij de bewoning van de [Adres A.] geen sprake was van psychosociale problemen, heeft de rechtbank in de tussenuitspraak ten onrechte geoordeeld dat appellant een onjuiste maatstaf heeft aangelegd en dat appellant alsnog diende te beoordelen of betrokkene psychosociale problemen heeft en of deze van dien aard zijn dat dit de grondslag kan vormen voor toewijzing van de door betrokkene gewenste voorziening. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen tussenuitspraak dient te worden vernietigd.
5.6. De hoger beroepsgrond dat de verzekeringsarts Ten Hove in haar rapport niet bedoeld heeft te stellen dat betrokkene psychosociale problematiek ondervond aan de [Adres A.] en dat deze voor betrokkene een reden is geweest voor de verhuizing naar de nieuwe woning, waar hij zich nu goed voelt, slaagt. Uit dit rapport blijkt niet dat er sprake was van problemen met een of meer buurtbewoners. Alhoewel hetgeen over de beperkingen van betrokkene is verwoord onder het kopje ‘conclusie’ voor tweeërlei uitleg vatbaar is, blijkt uit de rest van het rapport van Ten Hove duidelijk dat zij van mening is dat er geen te objectiveren verband bestaat tussen de door betrokkene ervaren beperkingen en het wonen in de woning [Adres A.]. Met name volgt dit uit de ook onder het kopje ‘conclusie’ opgenomen passages: “Er zijn geen te objectiveren beperkingen” en “Er zijn geen aanwijzingen dat betrokkene op basis van het wonen in de vorige woning ziekteverschijnselen heeft gekregen of dat de ziekteverschijnselen die er waren zijn toegenomen.”
5.7. Uit het rapport van Ten Hove volgt, gelet op hetgeen is overwogen onder 5.6, niet dat de belemmeringen die betrokkene ondervond in de woning hun oorzaak vinden in de psychosociale problematiek van betrokkene als gevolg van zijn hersenletsel. Ook in de overige stukken en uit het verhandelde ter zitting zijn hiervoor geen aanknopingspunten te vinden.
5.8. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep slaagt en dat ook de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
5.9. De Raad zal vervolgens doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en beoordelen of de door betrokkene tegen het bestreden aangevoerde beroepsgronden doel treffen.
5.10. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting komt de Raad tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat het wonen in de woning [Adres A.] op objectieve gronden gevolgen had voor het psychisch welbevinden van betrokkene. Ook in de door betrokkene overgelegde medische informatie ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van Niesink en Ten Hove. Betrokkene kan voorts niet worden gevolgd in zijn opvatting dat niet van hem gevergd mag worden ‘iets onbewijsbaars te bewijzen’. Nu de medisch adviseur van appellant geen objectieve aanknopingspunten heeft kunnen aanwijzen voor een causaal verband tussen de beperkingen van betrokkene en de belemmeringen die hij ondervond bij de bewoning van de woning [Adres A.], lag het op de weg van betrokkene dit verband wel door middel van objectieve feiten en omstandigheden aannemelijk te maken. De conclusie is dat appellant de aangevraagde voorziening terecht heeft afgewezen en dat het bestreden besluit in stand dient te worden gelaten. Dit betekent dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
6. Nu het bestreden besluit in stand blijft, ziet de Raad geen aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene, zoals betrokkene heeft verzocht.
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen tussenuitspraak;
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2012.
(getekend) J.M. Tason Avila