ECLI:NL:CRVB:2012:BY0321

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/1097 BESLU + 12/1098 BESLU-S
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. De betrokkene, die in Amsterdam woont, had beroep ingesteld tegen een besluit van het bestuur van 5 juni 2009, kenmerk ZV07-0004. De Raad heeft vastgesteld dat de procedure vanaf de datum van het bezwaarschrift tot aan de uitspraak meer dan vier jaar heeft geduurd, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn in zowel de bestuurlijke als rechterlijke fase is overschreden. De Raad heeft de Staat der Nederlanden en het Dagelijks Bestuur van het Stadsdeel Amsterdam-Noord veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de betrokkene van elk € 1.000,-, alsook tot vergoeding van proceskosten van € 218,50 per partij.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de overschrijding van de redelijke termijn niet gerechtvaardigd kan worden door de noodzaak van nader onderzoek in de bezwaarfase, aangezien dit risico voor rekening van het bestuursorgaan komt. De Raad heeft ook opgemerkt dat de betrokkene niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de lange behandelingsduur van haar bezwaren, die meer dan vijftien maanden heeft overschreden. De uitspraak is gedaan in een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter A. Beuker-Tilstra en de leden B.J. van de Griend en H.A.A.G. Vermeulen betrokken waren, met N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2012.

Uitspraak

12/1097 BESLU, 12/1098 BESLU-S
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Betrokkene] te Amsterdam (betrokkene)
de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) (Staat)
het Dagelijks Bestuur van het Stadsdeel Amsterdam-Noord (bestuur)
PROCESVERLOOP
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het bestuur van 5 juni 2009, kenmerk ZV07-0004.
Bij uitspraak van 23 februari 2012, LJN BV7777, heeft de Raad beslist op dit beroep. Daarbij heeft de Raad bepaald dat het onderzoek onder de in de aanhef van zijn uitspraak van heden genoemde nummers wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspaak over het verzoek van betrokkene om schadevergoeding in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tevens heeft de Raad de Staat aangemerkt als partij in die procedure.
Namens de Staat heeft drs. B.E.J. Klein Schiphorst, werkzaam bij de Raad voor de rechtspraak, een schriftelijke uiteenzetting gegeven en namens het bestuur mr. P.R.M. Berends-Schellens, advocaat. Namens betrokkene heeft mr. K. de Bie, advocaat, daarop gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een behandeling ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
1. In zijn uitspraak van 23 februari 2012 heeft de Raad vastgesteld dat vanaf de datum van het bezwaarschrift tot aan de datum van bedoelde uitspraak, de procedure meer dan vier jaar heeft geduurd. Voorts is vastgesteld dat het vermoeden bestaat dat de redelijke termijn in zowel de bestuurlijke als in de rechterlijke fase is overschreden.
2. Namens de Staat is - kort weergegeven - erkend dat de redelijke termijn, bedoel in artikel 6 van het EVRM, in de rechterlijke fase met ruim zeven maanden is overschreden en dat verzoekster in verband daarmee een vergoeding van € 1.000,- toekomt.
3. Het bestuur heeft erkend dat de bezwaarprocedure langer heeft geduurd dan zes maanden, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat die (te) lange duur niet als een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM kan worden gekwalificeerd, nu er tijdens de bezwaarfase, op verzoek van beide partijen onafhankelijk medisch en arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. Verder heeft het bestuur uit de procesopstelling van betrokkene tijdens de bezwaarfase afgeleid dat betrokkene aan een voortvarende afhandeling van het bezwaar geen doorslaggevend belang hechtte.
4. Betrokkene meent dat het niet aan haar te wijten is dat de behandelingsduur van haar bezwaren, uitgaande van 27 augustus 2007, met ruim vijftien maanden is overschreden. Zelfs indien rekening wordt gehouden met uitstel vanwege een door betrokkene uitgevoerde contra-expertise, is volgens betrokkene nog steeds sprake van een overschrijding van de bezwaarfase van meer dan twaalf maanden. In de berekening van de Staat kan betrokkene zich vinden.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Zoals onder 1 is weergegeven, heeft de Raad vastgesteld dat de behandeling meer dan vier jaar heeft geduurd en er dus sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim anderhalf jaar. De Raad ziet geen aanleiding een langere behandelingsduur in de rechterlijke of bestuurlijke fase gerechtvaardigd te achten. Dat in de bezwaarfase nader onderzoek noodzakelijk is geacht, komt in beginsel voor risico van het bestuursorgaan. Reden om hierover in deze zaak anders te oordelen, ziet de Raad niet.
5.2. Voornoemde overschrijding leidt bij een vergoeding van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan tot een schadevergoeding van € 2.000,-. De Staat heeft op juiste wijze gemotiveerd waarom betrokkene een bedrag toekomt van € 1.000,- wegens overschrijding in de rechterlijke fase. Dit betekent dat het resterende bedrag van € 1.000,- ten laste komt van het bestuur. De Raad zal de Staat en het bestuur tot vergoeding van deze bedragen veroordelen.
6. De Raad ziet ten slotte aanleiding om de Staat en het bestuur te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in deze procedure. Deze kosten worden begroot op € 218,50 ten laste van de Staat en € 218,50 ten laste van het bestuur, voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-veroordeelt de Staat tot betaling van een schadevergoeding aan betrokkene van € 1.000,-;
-veroordeelt het bestuur tot betaling van een schadevergoeding aan betrokkene van € 1.000,-;
-veroordeelt de Staat in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 218,50;
-veroordeelt het bestuur in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 218,50.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) N.M. van Gorkum
HD