ECLI:NL:CRVB:2012:BY0316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4983 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontheffing van arbeidsverplichtingen op basis van medisch advies in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. L. Chr. Kranendonk, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college had appellante ontheven van haar arbeidsverplichtingen tot en met 7 september 2010 op basis van medisch advies. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 4 september 2012, waarbij partijen niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante bij een keuring in 2001 volledig arbeidsongeschikt was verklaard, maar dat in 2009 een bedrijfsarts had geconstateerd dat haar lichamelijke klachten waren afgenomen, terwijl ze tijdelijk volledig arbeidsongeschikt was door psychische klachten. Het college had het bezwaar tegen het eerdere besluit ongegrond verklaard, wat door de rechtbank Amsterdam werd bevestigd.

De Raad heeft in zijn overwegingen de relevante wetgeving, zoals artikel 9 van de WWB, en de beleidsregels van de gemeente Amsterdam besproken. De Raad concludeert dat het college zijn besluit om appellante ontheffen van de arbeidsverplichtingen op een zorgvuldige manier heeft genomen, gebaseerd op het advies van de bedrijfsarts. Appellante heeft niet kunnen aantonen dat dit advies onzorgvuldig was. De Raad benadrukt dat bijstandsverlening gericht is op het stimuleren van werkzoekenden en dat ontheffingen van arbeidsverplichtingen niet voor onbepaalde tijd kunnen worden verleend zonder deugdelijke onderbouwing.

Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. De uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, met R. Scheffer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 oktober 2012.

Uitspraak

10/4983 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2010, 10/1990 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 16 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Chr. Kranendonk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 4 september 2012. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Appellante is bij een keuring door Commit Keuringen op 29 maart 2001 volledig arbeidsongeschikt verklaard.
1.2. In het kader van een onderzoek naar haar arbeidsmogelijkheden is appellante op 7 december 2009 gezien door C. Geurts, bedrijfsarts. Volgens de daarvan opgemaakte rapportage Belastbaarheidsonderzoek zijn de lichamelijke klachten van appellante als gevolg van de ziekte van Crohn door medicatie in de loop van de jaren afgenomen, maar is appellante door haar huidige psychische klachten tijdelijk volledig arbeidsongeschikt. Appellante is geadviseerd zich voor deze klachten tot een psycholoog te wenden. De verzekeringsarts acht een herkeuring over negen maanden zinvol om te bezien in hoeverre de medische situatie van appellante is gewijzigd.
1.3. Bij besluit van 22 januari 2010 heeft het college appellante tot en met 7 september 2010
ontheven van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de WWB.
1.4. Bij besluit van 1 april 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 januari 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat de vaststelling van Commit Keuringen van 29 maart 2001 dient te leiden tot een ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor onbepaalde tijd. Appellante betwist dat het medisch advies van 7 december 2009 van de bedrijfsarts deugdelijk en zorgvuldig tot stand is gekomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 9, eerste lid, van de WWB zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Ingevolge het tweede lid kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid.
4.2. Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels Re-integratieverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Amsterdam (Beleidsregels) is sprake van zeer dringende redenen om ontheffing te verlenen van de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen als de bijstandsgerechtigde blijkens medisch advies volledig arbeidsongeschikt is. Het tweede lid bepaalt dat de duur van de ontheffing afhangt van de periode waarin de zeer dringende redenen naar verwachting van toepassing zijn, doch in beginsel niet langer dan 36 maanden.
4.3. Zoals de Raad al meermalen heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 2 januari 2008, LJN BC1108) is bijstandsverlening erop gericht degenen die daartoe in staat zijn, te stimuleren om betaald werk te vinden en dat voor degenen die dat nog niet kunnen, wordt gezocht naar mogelijkheden om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Mede gelet op de in artikel 18, eerste lid, van de WWB neergelegde opdracht aan het college tot afstemming van aan de bijstand verbonden verplichtingen zal bij heronderzoeken dan ook periodiek bezien moeten worden of, en zo ja in hoeverre, er aanleiding is om tot arbeidsinschakeling strekkende verplichtingen (opnieuw) aan de bijstand te verbinden of om voor een bepaalde periode verleende ontheffingen van deze verplichtingen voort te zetten, in te trekken of te wijzigen. Een besluit om deze verplichtingen voorgoed niet op te leggen of om zonder tijdsbepaling ontheffing te verlenen van verplichtingen gericht op inschakeling in de arbeid, zoals door appellante is beoogd, zou daarmee in strijd zijn.
4.4. Het college heeft zijn besluit om appellante tot en met 7 september 2010 te ontheffen van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling gebaseerd op het advies van de bedrijfsarts van 7 december 2009. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit medisch advies onzorgvuldig tot stand is gekomen en evenmin medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de conclusies van dit advies onjuist zijn. Uit de rapportage van de bedrijfsarts volgt dat aandacht is geschonken aan de door appellante gestelde klachten, dat de psychische problematiek is onderkend en dat appellante heeft verklaard ‘onder omstandigheden wel te willen werken’. De bedrijfsarts heeft op grond van zijn bevindingen appellante volledig arbeidsongeschikt geacht en voorgesteld dat appellante naar een psycholoog gaat en na negen maanden wordt bezien of de medische situatie is gewijzigd. Het gegeven dat appellante in 2001 door Commit Keuringen volledig arbeidsongeschikt is geacht, doet aan de zorgvuldigheid van het advies niet af.
4.5. Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2012.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) R. Scheffer
HD