ECLI:NL:CRVB:2012:BY0314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-642 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. B. van Dijk, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De zaak betreft de aanvraag van appellante voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), die zij op 17 augustus 2009 indiende. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen kende haar bijstand toe met ingang van 17 augustus 2009, maar eerdere aanvragen werden buiten behandeling gesteld omdat appellante niet de gevraagde gegevens had verstrekt. Appellante was van mening dat zij recht had op bijstand met terugwerkende kracht vanaf 10 februari 2009, omdat er bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat de sociale dienst haar bijstand had onthouden, ondanks haar psychische problemen, en dat het college medische informatie had moeten opvragen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat volgens vaste rechtspraak geen bijstand kan worden verleend over een periode voorafgaand aan de aanvraag, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat zij door psychische problemen niet in staat was om haar zaken te regelen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van griffier R. Scheffer, op 16 oktober 2012.

Uitspraak

11/642 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 13 december 2010, 10/680 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak 16 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 4 september 2012. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 17 augustus 2009 een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 7 januari 2010 heeft het college appellante met ingang van 17 augustus 2009 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder. Eerdere aanvragen om bijstand van 10 februari 2009 en 9 juni 2009 zijn door het college buiten behandeling gesteld wegens het niet verstrekken van de gevraagde gegevens door appellante.
1.2. Appellante heeft in bezwaar tegen het besluit van 7 januari 2010 aangevoerd dat aan haar bijstand had moeten worden verleend met ingang van 10 februari 2009.
1.3. Bij besluit van 10 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 7 januari 2010 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt, samengevat, ten grondslag dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die het mogelijk maken bijstand met terugwerkende kracht te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hierbij heeft zij, samengevat, aangevoerd dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Door de houding van de sociale dienst is haar over een langere periode bijstand onthouden. Als gevolg daarvan heeft zij niet in de kosten van het bestaan kunnen voorzien. De sociale dienst was bekend met haar psychische problematiek, zodat begeleiding bij het innemen van een aanvraag mocht worden verwacht. Het lag op de weg van het college om in geval van twijfel over de psychische problemen van appellante medische informatie op te vragen via de medisch adviseur.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (CRvB 21 maart 2006, LJN AV8690) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of in voorkomende gevallen een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college in de door appellante aangevoerde omstandigheden aanleiding had moeten vinden haar met terugwerkende kracht, te weten vanaf 10 februari 2009, bijstand toe te kennen.
4.3. In wat appellante heeft aangevoerd kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden voor het oordeel dat sprake was van zodanige bijzondere omstandigheden. Het betoog van appellante dat het college haar over een lange periode ten onrechte bijstand heeft onthouden, kan niet worden gevolgd. Eerdere aanvragen van appellante zijn immers buiten behandeling gesteld wegens het niet verstrekken van de door het college gevraagde gegevens door appellante. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in de periode voorafgaande aan de aanvraag op 17 augustus 2009 ten gevolge van psychische problemen niet in staat was, eventueel met hulp van derden, haar zaken te regelen. Medische gegevens die een dergelijke stelling onderbouwen, zijn ook in hoger beroep niet door appellante overgelegd. Aangezien het een aanvraagsituatie betreft, ligt het op de weg van appellante haar stelling met bewijsstukken te onderbouwen. In de omstandigheid dat appellante over een langere periode geen bijstand heeft ontvangen en als gevolg daarvan niet in de kosten van levensonderhoud heeft kunnen voorzien, is evenmin een toereikende grond gelegen om af te wijken van bovenvermelde hoofdregel. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het college de bijstand met ingang van een eerdere datum dan 17 augustus 2009 had moeten verlenen.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Het verzoek van appellante om veroordeling tot vergoeding van schade dient te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-bevestigt de aangevallen uitspraak;
-wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2012.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) R. Scheffer
HD