ECLI:NL:CRVB:2012:BY0310

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-328 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van onderwijs aan niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Utrecht. De appellant, geboren in Syrië en als alleenstaande minderjarige asielzoeker in Nederland aangekomen, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op 8 oktober 2008 voor de kosten van zijn opleiding tot Horeca Ondernemer Manager. De aanvraag werd afgewezen door het dagelijks bestuur van de regionale sociale dienst Kromme Rijn Heuvelrug, omdat de appellant niet tot de kring van rechtshebbenden van de Wet werk en bijstand (WWB) behoort. De Raad oordeelde dat de Staat niet verplicht is om bijzondere bijstand te verstrekken voor de kosten van onderwijs aan niet rechtmatig verblijvende meerderjarige vreemdelingen, die ook niet voor algemene bijstand in aanmerking komen. De Raad benadrukte dat meerderjarige scholieren een beroep kunnen doen op een aan de bijstand voorliggende voorziening, wat in dit geval aan de bijstandsverlening in de weg staat. De appellant voerde aan dat hij ongelijk werd behandeld ten opzichte van zijn klasgenoten die wel financiële ondersteuning ontvangen, maar de Raad kon dit niet onderschrijven. De appellant heeft niet kunnen aantonen dat zijn klasgenoten bijzondere bijstand ontvangen voor hun schoolkosten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.F. Bandringa als voorzitter, en de leden W.F. Claessens en C.H. Bangma, in aanwezigheid van griffier J. de Jong.

Uitspraak

11/328 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 november 2010, 09/876 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de regionale sociale dienst Kromme Rijn Heuvelrug (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 11/341 WWB, plaatsgevonden op 24 juli 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Fischer. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.V. Tuchkova. In de gevoegde zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ten onrechte - en kennelijk bij vergissing - het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug vermeld als verwerende partij. De Raad leest voor het college van burgemeester en wethouder van Utrechtse Heuvelrug: het dagelijks bestuur van de regionale sociale dienst Kromme Rijn Heuvelrug.
2. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1. Appellant is op 4 juli 1985 geboren in Syrië. In 2002 is hij als alleenstaande minderjarige asielzoeker in Nederland aangekomen. De asielaanvraag van appellant is onherroepelijk afgewezen. Appellant werd niet uitgezet, omdat niet duidelijk was naar welk land hij kon worden uitgezet. Appellant ontving destijds € 53,-- per week leefgeld van de Stichting Noodopvang Dakloze Vreemdelingen in [plaatsnaam]; hij verblijft vanaf 2 februari 2004 in [plaatsnaam] in een noodopvangvoorziening. In afwachting van zijn uitzetting heeft appellant bij het ROC Midden Nederland een aantal opleidingen met succes doorlopen. Deze onderwijsinstelling en de stichting Inlia hebben appellant ondersteund bij zijn kosten voor scholing. Met ingang van het studiejaar 2008/2009 is appellant de opleiding Horeca Ondernemer Manager gaan volgen. Op 8 oktober 2008 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van deze opleiding ingediend.
2.2. Bij besluit van 28 oktober 2008 heeft het dagelijks bestuur op deze aanvraag afwijzend beslist. Bij besluit van 9 februari 2009 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 28 oktober 2008 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant ingevolge artikel 11, tweede lid, van de WWB niet behoort tot de kring van rechtshebbenden van de WWB. Bovendien is, indien appellant wel tot de kring van rechthebbenden zou behoren, voor de bekostiging van de opleiding, gelet op de leeftijd van appellant, sprake van een voorliggende voorziening in de vorm van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, zodat ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB geen recht bestaat op bijzondere bijstand voor deze kosten.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant voert, samengevat, aan dat hij recht heeft op evenveel onderwijs als zijn klasgenoten en dat hij aanspraak heeft op evenveel steun als zijn klasgenoten die wel een verblijfsstatus hebben. Aangezien appellant door het ontbreken van financiële ondersteuning niet kan deelnemen aan excursies, de studieboeken niet kan betalen en niet kan beschikken over de gebruikelijke werkkleding, is sprake van ongelijke behandeling, waarvoor een rechtvaardiging ontbreekt. In dit verband doet appellant een beroep op artikel 15 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in verbinding met artikel 2 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Niet in geding is dat appellant ten tijde hier van belang geen vreemdeling was in de zin van artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB. Als gevolg hiervan kon aan appellant geen bijstand, waaronder de door hem gevraagde bijzondere bijstand, ingevolge de WWB worden toegekend. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 22 december 2008, LJN BG8789), heeft de Staat niet de verplichting om binnen het kader van de bijstandswetgeving bijzondere bijstand te verstrekken voor de kosten van onderwijs aan niet rechtmatig in Nederland verblijvende meerderjarige vreemdelingen, juist waar deze vreemdelingen ook niet voor algemene bijstand in aanmerking komen. Daarbij heeft de Raad er nog op gewezen dat meerderjarige scholieren een beroep kunnen doen op een aan de bijstand voorliggende voorziening welke in beginsel aan bijstandsverlening in de weg zou staan voor de door betrokkene gevraagde schoolkosten. Ter zitting heeft appellant erkend dat zijn omstandigheden niet wezenlijk anders zijn dan van de betrokkene in genoemde uitspraak. Het standpunt van appellant dat sprake is van een ongelijke behandeling omdat hij anders wordt behandeld dan zijn klasgenoten die wel een financiële ondersteuning krijgen om de opleiding te volgen, kan niet worden onderschreven. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat klasgenoten bijzondere bijstand ontvangen om de opleiding te bekostigen. Dat aan hen bijzondere bijstand voor deze kosten is verleend, is ook niet aannemelijk omdat, zoals overwogen in de uitspraak van 22 december 2008 en mede aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, meerderjarige scholieren een beroep kunnen doen op een aan de bijstand voorliggende voorziening.
5.2. Uit hetgeen in 5.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en W.F. Claessens en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2012.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) J. de Jong
HD