ECLI:NL:CRVB:2012:BY0190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-7390 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een halfwezenuitkering op basis van juridische vaderschap in het kader van de Algemene nabestaandenwet

In deze zaak heeft appellante, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om een halfwezenuitkering toe te kennen op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De zaak betreft de juridische status van de overledene, M., als vader van de dochter D. van appellante. De rechtbank Amsterdam had eerder de weigering van de Svb bevestigd, waarbij werd gesteld dat M. niet de juridische vader van D. was, ondanks dat hij als biologische vader werd beschouwd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 oktober 2012 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het hoger beroep van appellante werd verworpen.

De Raad overwoog dat de voorwaarden voor het verkrijgen van een halfwezenuitkering niet waren vervuld, omdat M. niet als juridische vader kon worden aangemerkt volgens de relevante wetgeving. De Raad verwees naar artikel 1:199 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt wie als vader wordt erkend, en stelde vast dat D. niet als halfwees kon worden aangemerkt. Appellante had aangevoerd dat de weigering in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, maar de Raad oordeelde dat het belang van de Staat om de juridische vader vast te stellen zwaarder woog dan de belangen van appellante en haar dochter.

De uitspraak bevestigde dat de juridische status van vaderschap cruciaal is voor het recht op uitkeringen onder de ANW. De Raad concludeerde dat de mogelijkheid voor appellante om het vaderschap van M. vast te laten stellen niet meer openstond, maar dat dit nog wel mogelijk was voor D. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

11/7390 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 november 2011, 11/4103 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. E.A.A. Charry, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2012. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. drs. Charry. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mrs. M.C. Werner en N. Zuidersma.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering en een halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) in verband met het overlijden van[M. ] op 6 oktober 2002. Bij de aanvraag heeft appellante aangegeven dat zij gehuwd is geweest met [E. ] en dat uit dit huwelijk dochter [D. ] is geboren. [E. ] was hierdoor de juridische vader van [D. ]. Volgens appellante is de biologische vader van haar dochter echter de overledene [M. ]. Hoewel hij haar nooit heeft erkend, heeft [M. ] wel de aangifte gedaan van [D. ]’s geboorte. Bij beschikking van 5 november 2008 van de rechtbank is het vaderschap van [E. ] ontkend en uit die beschikking blijkt dat appellante [M. ] als biologische vader heeft genoemd.
1.2. Bij besluit van 12 april 2011 heeft de Svb een nabestaandenuitkering geweigerd op de grond dat appellante op de dag van het overlijden niet samenwoonde of gehuwd was met de overledene. De halfwezenuitkering is geweigerd op de grond dat [M. ] niet de juridische vader is van [D. ].
1.3. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 april 2011 ten aanzien van de weigering van de halfwezenuitkering. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit van 14 juli 2011 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat op grond van de onder 1.1 genoemde omstandigheden [M. ] de biologische vader van [D. ] is en ook de juridische vader had willen zijn. Verder heeft appellante aangevoerd dat de weigering aan haar een halfwezenuitkering toe te kennen in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat de nadelige gevolgen van dat besluit zwaarder voor appellante wegen dan voor het algemeen belang.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 22, eerste en tweede lid van de ANW, in samenhang met artikel 1, onder e, van de ANW, en dat [M. ] niet de vader van [D. ] is als bedoeld in artikel 1:199 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hierdoor kan [D. ] niet als halfwees worden aangemerkt en bestaat op deze grond geen aanspraak op een halfwezenuitkering.
4.3. De stelling van appellante dat [M. ] als biologische vader voor de toepassing van de ANW als vader van [D. ] moet worden aangemerkt, wordt verworpen. Daartoe wordt allereerst verwezen naar de uitspraak van de Raad van 27 mei 2005, LJN AT7628. Verder is van belang dat ingevolge artikel 1:207 van het BW het vaderschap van een man, ook indien deze is overleden, door de rechtbank kan worden vastgesteld. Hoewel voor appellante deze mogelijkheid niet meer open staat, kan deze vaststelling nog wel geschieden op verzoek van [D. ].
4.4. Evenmin kan de stelling dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel slagen. In dat verband wordt opgemerkt dat het belang van de Staat om slechts dan een uitkering op grond van de ANW toe te kennen indien is vastgesteld wie de juridische vader is, zwaarder weegt dan het belang van appellante en haar dochter, die geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid die vaststelling te doen plaatsvinden.
4.5. Uit overwegingen 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2012.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.R. Schuurman
EK