ECLI:NL:CRVB:2012:BX9972

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1240 WWB + 11/1241 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit over reiskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil tussen appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.W.F. Menick, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De appellanten hadden bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van 19 februari 2010, waarin zij geen recht op reiskostenvergoeding voor het vervoer van en naar de kinderopvang werd toegekend. Het college had in een later besluit, op 27 juli 2010, het bezwaar deels gegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft in haar uitspraak van 28 januari 2011 het beroep van appellanten gegrond verklaard, maar het college had de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit in stand gelaten.

Tijdens de zitting van de rechtbank is gebleken dat de aanvraag voor reiskostenvergoeding niet aan de orde was, wat door de rechtbank is bevestigd. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen over de reiskostenvergoeding. De Raad heeft echter vastgesteld dat de gemachtigde van appellanten tijdens de zitting heeft verklaard dat de reiskosten niets met de zaak te maken hebben. Hierdoor heeft de Raad geen aanleiding gezien om de uitspraak van de rechtbank te herzien. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

11/1240 WWB, 11/1241 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2011, 10/4017 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant 1] en [Appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 9 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.W.F. Menick, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2012. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.M. Boegborn.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 19 februari 2010 heeft het college ten aanzien van appellanten een besluit genomen met toepassing van artikel 35 van de Wet werk en bijstand.
1.2. Tegen het besluit van 19 februari 2010 hebben appellanten bezwaar gemaakt. Zij hebben aangevoerd, voor zover van belang, dat zij aanspraak maken op reiskostenvergoeding voor het vervoer van en naar de locatie waar hun kind wordt opgevangen.
1.3. Bij besluit van 27 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 februari 2010 deels gegrond, deels niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft onder meer geoordeeld dat het besluit van 19 februari 2010 niet gaat over reiskostenvergoeding voor vervoer van en naar de locatie van de kinderopvang.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat ter zitting is gebleken dat de aanvraag met betrekking tot een reiskostenvergoeding in de onderhavige zaak niet aan de orde is. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarbij het bezwaar tegen de hoogte van de bijzondere bijstand niet-ontvankelijk is verklaard en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen over de reiskostenvergoeding
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft de zaak op 23 december 2010 ter zitting behandeld. In het proces-verbaal van de zitting is vermeld dat gemachtigde van appellanten desgevraagd heeft verklaard dat de reiskosten niets met deze zaak te maken hebben. De Raad ziet geen aanleiding dat de verklaring van de gemachtigde van appellanten in het proces-verbaal niet juist is weergegeven. Gelet daarop heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat ter zitting is gebleken dat de aanvraag met betrekking tot een reiskostenvergoeding in de onderhavige zaak niet aan de orde is. De beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen over de reiskostenvergoeding treft dan ook geen doel.
4.2. Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2012.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) J.T.P. Pot
HD