ECLI:NL:CRVB:2012:BX9966

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5212 WIJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om een werkleeraanbod en de gevolgen van het niet overleggen van bankafschriften

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. B.G.M.C. Peters, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 oktober 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 10/5212 WIJ. De zaak betreft een aanvraag van appellant om een werkleeraanbod ingevolge de Wet investeren in jongeren, ingediend op 15 december 2009. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft appellant verzocht om bankafschriften over te leggen, maar appellant heeft deze niet tijdig ingediend. Het college heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld op basis van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de gevraagde gegevens niet zijn verstrekt binnen de gestelde termijnen.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet in staat was om de gevraagde bankafschriften tijdig te overleggen, maar dat dit niet leidt tot het oordeel dat het college niet bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De Raad heeft overwogen dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om de aanvraag aan te vullen en dat de omstandigheden van appellant, zoals dakloosheid en moeite met lezen, niet afdoen aan zijn verantwoordelijkheid om de benodigde gegevens te verstrekken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door J.J.A. Kooijman, met J.T.P. Pot als griffier.

Uitspraak

10/5212 WIJ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 augustus 2010, 10/2351 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 9 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.G.M.C. Peters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2012. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van Kesteren.
OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant heeft op 15 december 2009 een aanvraag ingediend om een werkleeraanbod ingevolge de Wet investeren in jongeren. Op 24 december 2009 heeft het college appellant verzocht om uiterlijk op 8 januari 2010 alle opeenvolgende bankafschriften van de rekening van appellant bij de ING van de laatste drie maanden te overleggen. Hierbij heeft het college meegedeeld dat de aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld als de gevraagde gegevens binnen die termijn niet of niet volledig worden ingeleverd. Appellant heeft de gevraagde bankafschriften niet binnen deze hersteltermijn ingeleverd.
1.3. Appellant is vanaf 8 januari 2010 voor de duur van twaalf maanden de toegang ontzegd tot kantoren van de Dienst Werk en Inkomen (DWI). Hierop heeft appellant zich in zijn contacten met het college laten vertegenwoordigen door medewerkers van het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering. Het college heeft appellant in gelegenheid gesteld de bankafschriften uiterlijk op 22 januari 2010 over te leggen en heeft dit meegedeeld aan zijn gemachtigden. De gevraagde bankafschriften zijn ook binnen deze tweede hersteltermijn niet ingeleverd.
1.4. Bij besluit van 26 januari 2010 heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat appellant niet uiterlijk op 22 januari 2010 de gevraagde bankafschriften heeft overgelegd.
1.5. Bij besluit van 7 april 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 26 januari 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Vaststaat dat appellant de onder 1.2 vermelde bankgegevens niet voor het verstrijken van de - tweede - hersteltermijn op 22 januari 2010 aan het college heeft verstrekt. Niet in geschil is dat deze gegevens van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand. Bij de beantwoording van de vraag of het college op grond van artikel 4:5 van de Awb bevoegd was de aanvraag buiten behandeling te stellen staat daarom ter beoordeling of appellant hiervan een verwijt kan worden gemaakt. De verwijtbaarheid kan in een geval als hier aan de orde ontbreken indien het gaat om gegevens waarover appellant niet binnen de gestelde termijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3. Appellant stelt dat hij eerst zelf tevergeefs bij de bank heeft geprobeerd de benodigde gegevens te verkrijgen. Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij dakloos is, grote moeite heeft met lezen en dat hem op 8 januari 2010 de toegang is ontzegd tot kantoren van de DWI. Deze omstandigheden leiden niet tot het oordeel dat appellant geen verwijt kan worden gemaakt als bedoeld onder 4.2. Het college heeft in deze situatie aanleiding gezien om appellant de onderhavige tweede hersteltermijn te verlenen waarbij de uiterste inleverdatum is gesteld op 22 januari 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigden bij het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering. Het college heeft deze gemachtigden in kennis gesteld van de tweede hersteltermijn. Appellant stelt dat zijn gemachtigden inadequaat hebben gehandeld omdat zij, ondanks diverse verzoeken van zijn kant, niet tijdig met hem naar de bank zijn gegaan waardoor de benodigde gegevens te laat - te weten: eerst bij brief van 3 februari 2010 namens appellant - zijn overgelegd. Ook deze stelling treft geen doel. Deze omstandigheid komt voor risico van appellant. Appellant heeft voorts nagelaten om het college binnen de gegeven hersteltermijn mee te delen dat de gevraagde bankafschriften niet tijdig kunnen worden aangeleverd.
4.4. Het college was dan ook bevoegd de aanvraag van 15 december 2009 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te laten. Hetgeen appellant heeft aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2012.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) J.T.P. Pot
HD