11/4571 WWB, 11/4573 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Utrecht van 23 juni 2011, 10/3260 (aangevallen uitspraak 1) en 11/287 (aangevallen uitspraak 2)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
Datum uitspraak 4 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. el Ahmadi, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2012. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. El Ahmadi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E.J.W. Bruinsma.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving sinds 23 augustus 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van een signaal dat appellante een kamer onderverhuurde, heeft het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante toegekende bijstand. Uit dit onderzoek bleek onder meer dat appellante beschikt dan wel had beschikt over enkele niet bij het college bekende bankrekeningen en dat een aantal geldstortingen was gedaan op haar wel bij het college bekende bankrekening bij de Rabobank.
1.2. Nadat eerder al aan appellante om nadere informatie was verzocht, heeft het college bij brief van 4 mei 2010 aan appellante gevraagd om op 11 mei 2010 te verschijnen bij de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van de gemeente Utrecht en daarbij diverse gegevens mee te nemen, onder meer over de onder 1.1 genoemde bankrekeningen. Appellante is verschenen, maar heeft de gevraagde gegevens niet overgelegd. Daarop heeft het college bij besluit van 12 mei 2010 de bijstand van appellante met ingang van 11 mei 2010 opgeschort en appellante verzocht om alsnog de gevraagde gegevens v??r 26 mei 2010 toe te sturen, alsmede de naam en adresgegevens van A. Ramgoelam, die regelmatig geldbedragen op de rekening van appellante heeft gestort. Het college heeft in het besluit van 12 mei 2010 aangekondigd dat de bijstand zal worden ingetrokken indien niet aan het verzoek wordt voldaan. Het college heeft v??r 26 mei 2010 geen gegevens van appellante ontvangen.
1.3. Bij besluit van 1 juni 2010 heeft het college de bijstand van appellante ingetrokken met ingang van 11 mei 2010 en voorts herzien dan wel ingetrokken over de maanden september 2008, februari, maart en april 2009 en februari 2010 vanwege het niet verstrekken van de gevraagde gegevens. Voorts zijn de over deze maanden ten onrechte gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 4.507,54.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 16 augustus 2010 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 12 mei 2010 ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 1 juni 2010 gegrond verklaard met betrekking tot de intrekking over de maand april 2009, die intrekking herroepen, het terugvorderingsbedrag gewijzigd in € 3.545,27 en dat besluit voor het overige gehandhaafd.
1.5. Appellante heeft op 4 juni 2010 opnieuw bij het college een aanvraag om bijstand ingediend. Het college heeft deze aanvraag wegens het niet verstrekken van de gevraagde gegevens met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten.
1.6. Vervolgens heeft appellante op 10 september 2010 opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend. Bij brief van 30 september 2010 heeft het college appellante gevraagd om uiterlijk op 7 oktober 2010 de volgende gegevens, samengevat, te verstrekken:
- kopie afschriften of een internetuitdraai van rekeningnummer [nr.] over de periode van 28 augustus 2010 tot 10 september 2010;
- kopie bewijsstukken hoe de vaste lasten zijn betaald over de periode 29 juni 2010 tot
10 september 2010;
- een nota met een stempel van de rijschoolhouder of met het bedrijfslogo;
- informatie hoe appellante vanaf juni 2010 tot september 2010 in haar levensonderhoud heeft voorzien.
In de brief is vermeld dat de aanvraag niet in behandeling zal worden genomen, indien appellante niet tijdig reageert of niet alle gevraagde gegevens verstrekt.
1.7. Bij besluit van 8 oktober 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 december 2010 (bestreden besluit 2) heeft het college de aanvraag van appellante buiten behandeling gelaten op de grond dat de gevraagde gegevens niet tijdig zijn verstrekt.
2. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 het beroep tegen bestreden besluit 1, dat gericht was tegen de intrekking, de herziening en de terugvordering, ongegrond verklaard en bij aangevallen uitspraak 2 het beroep tegen bestreden besluit 2 eveneens ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
intrekking met ingang van 11 mei 2010
4.1. Volgens appellante heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat zij redelijkerwijs over de gevraagde stukken kon beschikken, zodat haar geen verwijt kan worden gemaakt van de niet tijdige aanlevering van deze gegevens. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellante heeft redelijkerwijs moeten kunnen beschikken over de gevraagde bankgegevens, de gegevens van de rijschoolhouder bij wie zij rijlessen had gevolgd en aan wie zij betalingen had gedaan en nadere gegevens over degenen van wie zij volgens eigen zeggen enkele malen geld had gekregen. Deze gegevens zijn voorts, in tegenstelling tot wat appellante heeft betoogd, van belang voor het vaststellen van het recht op bijstand.
4.2. Aangezien appellante de gevraagde gegevens niet binnen de in de brief van 11 mei 2010 gestelde termijn heeft geleverd, heeft het college zich, anders dan appellante heeft aangevoerd, op goede gronden bevoegd geacht de bijstand van appellante met ingang van 11 mei 2010 in te trekken.
4.3. Appellante heeft aangevoerd dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid de bijstand met ingang van 11 mei 2010 in te trekken, aangezien het college in het ontbreken van deze gegevens geen beletsel heeft gezien naderhand, in oktober 2010, wel bijstand te verstrekken. Uit de gedingstukken blijkt dat allerlei informatie omtrent bankrekeningen is binnengekomen, nadat een bij het college werkzame bijstandsconsulent in het kader van een nieuwe aanvraag om bijstand van appellante contact had opgenomen met diverse banken. Die omstandigheid behoefde voor het college geen aanleiding te zijn om geen gebruik te maken van de intrekkingsbevoegdheid met ingang van 11 mei 2010. De verplichting om de gevraagde gegevens te verstrekken rust ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB op degene die aanspraak maakt op bijstand, in dit geval dus op appellante.
intrekking dan wel herziening vanwege stortingen
4.4. Appellante heeft aangevoerd dat de stortingen geen gevolgen moeten hebben voor de bijstand, omdat het hier geen inkomsten maar vermogen betreft. De stortingen moeten volgens haar aangemerkt worden als giften dan wel als leningen.
4.5. Appellante heeft niet aan de hand van concrete, verifieerbare bewijsstukken aannemelijk gemaakt dat het hier gaat om leningen. Het college heeft het standpunt ingenomen dat de stortingen van in totaal € 3.710,--, gelet op de omvang ervan en in aanmerking genomen dat het hier gaat om verscheidene stortingen die niet direct zijn te relateren aan een concreet doel, geen giften zijn die uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn en op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de WWB niet tot de middelen moeten worden gerekend. Dat lag volgens het college anders met de in april 2009 gestorte bedragen, omdat deze bedragen direct gerelateerd konden worden aan een te betalen verkeersboete. Het college heeft zich op de door hem genoemde gronden redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het hier niet gaat om giften die uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn te achten, zodat deze stortingen terecht als middelen in de zin van inkomsten in aanmerking zijn genomen.
4.6. Appellante heeft niet betwist dat zij de gevraagde gegevens niet tijdig heeft verstrekt. Zij heeft aangevoerd dat de gegevens, althans het merendeel ervan, niet noodzakelijk waren om haar recht op bijstand te beoordelen. Ter zitting heeft appellante erkend dat de gevraagde bankafschriften voor het college wel noodzakelijk waren om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. Het college heeft betoogd dat het ontbreken van de bankgegevens al voldoende was om de aanvraag buiten behandeling te laten. Aangezien appellante de bankafschriften niet tijdig heeft ingeleverd, was het college bevoegd de aanvraag van appellante met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te laten. In wat appellante heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.7. Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en W.H. Bel en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2012.