ECLI:NL:CRVB:2012:BX9939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6105 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar in het kader van bijstandsaanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.J. de Kaste, had bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om bijstand. De Raad oordeelde dat de aanvraag om bijstand schriftelijk moest worden ingediend, zoals bepaald in artikel 43, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) in combinatie met artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad stelde vast dat de appellant op de datum van zijn bezwaar, 28 september 2009, nog geen aanvraagformulieren had ingediend, waardoor het bezwaar prematuur was en niet-ontvankelijk verklaard moest worden.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond. Het besluit van 14 december 2009, waarbij het bezwaar van de appellant ongegrond was verklaard, werd vernietigd voor zover het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard. De Raad wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor toewijzing. De proceskosten van de appellant werden begroot op € 1.311,--, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 152,--. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedure bij het indienen van aanvragen om bijstand en de scheiding tussen melding en aanvraag.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

10/6105 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 september 2010, 10-1 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk (college)
Datum uitspraak 2 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met reg.nr. 10/6106 WWB, plaatsgevonden op 21 augustus 2012. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Boonstra en C. van Bodegom. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft zich op 31 augustus 2009 bij het UWV Werkbedrijf (werkbedrijf) gemeld als werkzoekende en voor het doen van een aanvraag om bijstand. Het werkbedrijf heeft appellant in het kader van het zogenoemde Work First principe doorverwezen naar het re-integratiebedrijf Prodies B.V. (Prodies). Appellant heeft echter afgezien van het werkaanbod van Prodies, omdat hij volgens hem te weinig zou gaan verdienen voor het aantal gewerkte uren. Bij brieven van 15 en 16 september 2009 heeft appellant aan het college gevraagd waarom hij na zijn melding van 31 augustus 2009 nog geen bijstandsuitkering heeft ontvangen. Het college heeft appellant in reactie op deze brieven bij brief van 21 september 2009 bericht dat hij hiertoe bij het werkbedrijf een aanvraag om bijstand dient in te dienen.
1.2. Appellant heeft bij brief van 28 september 2009 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om bijstand.
1.3. Appellant heeft zich op 29 september 2009 bij het CWI gemeld, alwaar aan hem de aanvraagformulieren zijn uitgereikt.
1.4. Bij besluit van 14 december 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Het verzoek van appellant om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken is afgewezen, omdat nog geen aanvraag om bijstand tot stand was gekomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er sprake was van een aanvraag om bijstand waarop door het college niet juist is gereageerd en waarop door het college reeds op 28 september 2009 diende te zijn beslist. Appellant heeft tevens verzocht om een vergoeding van de door hem geleden schade.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Vaststaat dat appellant op 28 september 2009, de datum waarop hij bezwaar heeft gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om bijstand, nog geen aanvraagformulieren voor het verkrijgen van bijstand bij het college had ingediend. Nu de redelijke beslistermijn van acht weken, zoals neergelegd in artikel 4:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), eerst aanvangt na ontvangst van de aanvraag, kan nog geen sprake zijn van het niet tijdig beslissen. Voor zover appellant heeft beoogd te stellen dat de melding op 31 augustus 2009 als een aanvraag om bijstand moet worden aangemerkt, treft dat geen doel. Uit artikel 43, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) in verbinding met artikel 4:1 van de Awb volgt immers dat een aanvraag om bijstand schriftelijk moet worden gedaan. Uit artikel 44 van de WWB volgt voorts dat de melding en de aanvraag twee te onderscheiden juridische begrippen zijn. Het bezwaar van appellant tegen het uitblijven van een beslissing op de gestelde aanvraag is derhalve prematuur. Het bezwaar van appellant dient om deze reden niet-ontvankelijk verklaard te worden. Het bestreden besluit, waarbij het bezwaar van appellant ongegrond is verklaard, is in zoverre onjuist. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
4.2. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, dat besluit wegens strijd met artikel 6:10, eerste lid, van de Awb vernietigen voor zover daarbij het bezwaar van appellant ongegrond is verklaard en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het bezwaar van 28 september 2009 niet-ontvankelijk verklaren. Voor een toewijzing van het verzoek om schadevergoeding is geen grond.
5. Het vorenstaande geeft aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 874,-- in beroep en op € 437,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 14 december 2009 voor zover daarbij het bezwaar van appellant ongegrond is verklaard;
-verklaart het bezwaar van 28 september 2009 tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag om bijstand niet-ontvankelijk;
-wijst het verzoek om vergoeding van de schade af;
-veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.311,--;
-bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 152,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2012.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) V.C. Hartkamp
IJ