ECLI:NL:CRVB:2012:BX9904

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2585 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na TIA en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellant, een taxichauffeur, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om zijn ZW-uitkering te beëindigen. Appellant was door een TIA uitgevallen en was per 24 februari 2010 ongeschikt voor zijn eigen arbeid. Echter, hij werd niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet WIA, maar ontving sindsdien een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 22 juni 2010 weer geschikt was voor het verrichten van zijn arbeid, wat leidde tot het bestreden besluit. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts.

De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat het Uwv beschikte over voldoende gegevens voor een afgewogen oordeel. Appellant had zijn stelling dat zijn klachten waren verergerd niet met medische gegevens onderbouwd. In hoger beroep herhaalde appellant zijn klachten en stelde dat zijn beperkingen onvoldoende waren meegewogen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellant geen medische onderbouwing had voor zijn stellingen en concludeerde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was.

De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, met Z. Karekezi als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 september 2012. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

11/2585 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 april 2011, 10/6177 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 19 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Koot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2012. Appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen. Namens het Uwv is verschenen W.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is voor zijn werkzaamheden als taxichauffeur door een TIA uitgevallen. Per het einde van de wachttijd, 24 februari 2010, is hij ongeschikt voor zijn eigen arbeid, maar is hij in verband met hem geduide functies niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Sindsdien is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2. Eiser heeft zich op 24 mei 2010 ziek gemeld vanwege migraine en visusklachten. Per die datum is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.3. Appellant is op 21 juni 2010 onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts. Naar aanleiding daarvan heeft het Uwv bij besluit van 21 juni 2010 beslist dat appellant per 22 juni 2010 geschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. In verband met dat bezwaar is appellant onderzocht door een voor het Uwv werkzame bezwaarverzekeringsarts. Het Uwv heeft naar aanleiding daarvan bij besluit van 10 augustus 2010 (bestreden besluit) het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd en heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de vaste jurisprudentie van de Raad, overwogen dat als maatstaf voor ‘zijn arbeid’ in het geval van appellant geldt: gangbare arbeid zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van appellant op een Wet WIA-uitkering. Bij die beoordeling is een aantal functies voor appellant geschikt geacht. Onder ‘zijn arbeid’ dient in een dergelijk geval te worden verstaan elk van deze functies afzonderlijk. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat het Uwv beschikte over voldoende gegevens voor een afgewogen oordeel en dat appellant zijn stelling dat de klachten waren verergerd niet met medische gegevens had onderbouwd. De belastbaarheid van appellant was naar het oordeel van de rechtbank op de datum in geding niet anders dan tijdens de Wet WIA-beoordeling. Dat één van de in dat verband geduide functies kon worden verricht was dan ook toereikend gemotiveerd.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn stellingen ten aanzien van zijn klachten en beperkingen herhaald. Volgens hem is sprake van een toename van die beperkingen, zijn die beperkingen onvoldoende meegewogen en is hij niet in staat om de hem geduide functies te vervullen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Zoals ook ter zitting is vastgesteld heeft appellant geen medische onderbouwing voor zijn stelling dat hij meer beperkingen ondervindt dan door het Uwv is aangenomen. Verder is er geen aanleiding om te concluderen dat het medisch onderzoek door het Uwv onvoldoende zorgvuldig is geweest. Dat betekent dat er geen wijziging is opgetreden in de mogelijkheden van appellant met betrekking tot de hem in het kader van de Wet-WIA-beoordeling voorgehouden functies. Deze functies konden per de datum in geding daarom door hem vervuld worden. Het Uwv heeft derhalve per 22 juni 2010 de ZW-uitkering terecht beëindigd.
4.2. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient bevestigd te worden.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) Z. Karekezi
IvR