ECLI:NL:CRVB:2012:BX9737

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3661 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De appellant, die zich op 30 november 2009 ziek had gemeld met arm- en schouderklachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Na een ongeval op 3 december 2009 kwamen daar nek- en rugklachten bij. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na verschillende onderzoeken geconcludeerd dat appellant per 17 september 2010 weer in staat was om zijn eigen arbeid als heftruckchauffeur te verrichten. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen zwaarder zijn dan door de verzekeringsarts was aangenomen. De Raad beoordeelde de zaak en concludeerde dat het oordeel van de rechtbank gevolgd kon worden. De rapportage van de verzekeringsarts toonde aan dat appellant grotendeels hersteld was van zijn klachten, hoewel er nog lichte beperkingen waren. De Raad oordeelde dat er voldoende aandacht was besteed aan zowel de lichamelijke als psychische klachten van appellant.

De Raad volgde het Uwv in de opvatting dat de medische situatie van appellant niet was onderschat en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, waarmee de beëindiging van de ZW-uitkering door het Uwv werd gehandhaafd.

Uitspraak

11/3661 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 16 mei 2011, 10/3788 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 10 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. Misker hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 augustus 2012. Voor appellant is verschenen mr. M.J. Aanen, opvolgend gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, die laatstelijk werkzaam was als magazijn- en montagemedewerker via een uitzendbureau in een dienstverband van 40 uur per week, heeft zich vanuit een situatie waarin hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving op 30 november 2009 ziek gemeld met arm- en schouderklachten. Na een ongeval op 3 december 2009 zijn daar nek- en rugklachten bij gekomen. Aan appellant is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Na onderzoeken van appellant op 25 juni 2010 en 10 september 2010 en het inwinnen van informatie bij de huisarts en de behandelend fysiotherapeute van appellant, is een verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 17 september 2010 weer geschikt is voor de laatst verrichte arbeid gedurende 40 uur per week. Het Uwv heeft bij besluit van 10 september 2010 vastgesteld dat appellant vanaf 17 september 2010 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
1.3. Bij besluit van 4 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 september 2010 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 4 november 2010 en van een bezwaararbeidsdeskundige van 3 november 2010, waarin een omschrijving en de belasting van het eigen werk van appellant zijn opgenomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank volgde het Uwv in zijn standpunt dat appellant per 17 september 2010 in staat was de eigen arbeid te verrichten.
3. Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak en heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat zijn beperkingen zwaarder zijn dan door de verzekeringsarts is aangenomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het toepasselijke wettelijk kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. De vraag moet worden beantwoord of het oordeel van de rechtbank kan worden gevolgd, dat het Uwv appellant terecht met ingang van 17 september 2010 niet (langer) ongeschikt heeft geacht voor zijn eigen arbeid.
4.3. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Uit de rapportage van de verzekeringsarts van 10 september 2010 komt naar voren dat appellant op dat moment grotendeels hersteld was van de klachten waarmee hij op 30 november 2009 was uitgevallen. Er werd vastgesteld dat er nog een marginale bewegingsbeperking van de rechterschouder was en dat soms sprake is van paniekaanvallen bij appellant. Er is informatie van de fysiotherapeut en de huisarts ontvangen en die is door de verzekeringsarts meegenomen in zijn beoordeling. In bezwaar is opnieuw aan de lichamelijke en psychische klachten (spanningsklachten) aandacht besteed. Tevens is gekeken naar de werkzaamheden die appellant als heftruckchauffeur laatstelijk heeft verricht en is een werkbeschrijving opgesteld met bijbehorende belasting. De conclusie was dat appellant in staat was, ook al waren er nog lichte beperkingen, zijn eigen arbeid weer te verrichten.
4.4. De stelling van appellant in hoger beroep dat onvoldoende aandacht is besteed aan de combinatie van lichamelijke en psychische klachten treft op grond van wat is overwogen onder 4.3 geen doel.
4.5. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant een brief van GZ-psychologe Y.A.G.J. Kuijpers van 24 juli 2012 overgelegd, waaruit blijkt dat appellant sinds 14 juni 2012 bij deze psychologe onder behandeling is. De Raad volgt het Uwv in de opvatting dat uit de brief van de psychologe niet kan worden afgeleid dat het Uwv de medische situatie van appellant met ingang van 17 september 2010 heeft onderschat, onzorgvuldig is geweest in het onderzoek van appellant of te weinig informatie heeft ingewonnen bij zijn behandelaars.
4.6. Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2012.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) K.E. Haan
TM