ECLI:NL:CRVB:2012:BX9605

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6477 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor tussenschoolse kinderopvang en eigen bijdrage rechtshulp

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Breda. De appellant had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van tussenschoolse kinderopvang en de eigen bijdrage voor rechtshulp en griffierecht. De commissie Sociale Zekerheid te Breda had deze aanvragen afgewezen, omdat de kosten van de kinderopvang als niet noodzakelijk werden beschouwd en de appellant voldoende draagkracht had om de kosten van de eigen bijdrage te dekken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.

De Raad oordeelde dat de appellant niet in staat was om met verifieerbare gegevens aan te tonen dat de kosten voor de tussenschoolse kinderopvang daadwerkelijk waren gemaakt. Dit leidde tot de conclusie dat deze kosten niet in aanmerking kwamen voor bijzondere bijstandsverlening. Daarnaast werd de draagkracht van de appellant, vastgesteld op € 2.968,74, als voldoende beschouwd om de kosten van de eigen bijdrage te dekken. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de commissie de draagkrachtperiode en de draagkracht van de appellant correct had vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van verifieerbare gegevens bij het aanvragen van bijzondere bijstand en bevestigt dat de beoordeling van de draagkracht door de commissie juist was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant geen doel trof en dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/6477 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 5 oktober 2011, 11/512 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de commissie Sociale Zekerheid te Breda (commissie)
Datum uitspraak 9 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A.I. De Spirt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De commissie heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2012. Voor appellant is verschenen mr. P.F.M. Gulickx, kantoorgenoot van mr. De Spirt. De commissie heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Jacobs.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 8 juli 2010 en 4 augustus 2010 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van tussenschoolse kinderopvang en de kosten van de eigen bijdrage voor rechtshulp en griffierecht. Bij besluit van 18 augustus 2010 heeft de commissie deze aanvragen afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de kosten van tussenschoolse kinderopvang als niet noodzakelijk moeten worden aangemerkt en dat de kosten van de eigen bijdrage rechtshulp en griffierecht uit de over de periode van 1 juli 2010 tot en met 30 juni 2011 aanwezige jaardraagkracht van € 10.327,32 kunnen worden voldaan.
1.2. Bij besluit van 17 januari 2011 (bestreden besluit) heeft de commissie de bezwaren tegen het besluit van 18 augustus 2010 gegrond verklaard met dien verstande dat de jaardraagkracht nader is vastgesteld op € 2.968,74. Dit vond zijn oorzaak mede in het niet langer meenemen van de partnertoeslag Wet studiefinanciering 2000. De afwijzing van de bijzondere bijstand bleef evenwel gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand bepaalt, voor zover hier van belang, dat de alleenstaande of het gezin, onverminderd paragraaf 2.2, recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
De kosten van tussenschoolse kinderopvang
4.2. Appellant heeft ook in hoger beroep niet aan de hand van verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat deze kosten zich hebben voorgedaan. Reeds hierom kan hij niet worden gevolgd in zijn standpunt dat deze kosten voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komen omdat zij uit bijzondere omstandigheden zouden voortvloeien. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de aanvraag voor deze kosten terecht is afgewezen.
De kosten van eigen bijdrage rechtshulp en griffierecht
4.3. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd, dat de commissie de draagkrachtperiode en de draagkracht van appellant juist heeft vastgesteld. De aanvang van het draagkrachtjaar is in dit geval in overeenstemming met de geldende beleidsregels vastgesteld op 1 juli 2010 en voor de draagkracht is terecht als uitgangspunt genomen het inkomen uit arbeid dat appellant ten tijde van de aanvraag om bijzondere bijstand en het daarop genomen besluit van 18 augustus 2010 ontving. Van een tussentijdse ingrijpende wijziging als bedoeld in de beleidsregels tijdens de hier te beoordelen periode van 8 juli 2010 tot en met 18 augustus 2010 is niet gebleken. De door de commissie becijferde en door de rechtbank geaccordeerde draagkracht van € 2.968,74 was ruimschoots voldoende om de hier aan de orde zijnde kosten uit eigen middelen te voldoen.
4.4. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en R.H.M. Roelofs en H.D. Stout als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2012.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) N.M. van Gorkum
HD