ECLI:NL:CRVB:2012:BX9586

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-7123 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor huishoudelijke verzorging en beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor huishoudelijke verzorging door appellante, die zich beroept op lichamelijke beperkingen. De aanvraag was eerder afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen, dat in een besluit van 17 maart 2011 en een daaropvolgend besluit van 25 mei 2011 had geconcludeerd dat appellante niet in aanmerking kwam voor huishoudelijke verzorging. De rechtbank Maastricht had het beroep van appellante tegen het besluit van 25 mei 2011 ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante beperkingen heeft in het verrichten van zwaar huishoudelijk werk, zoals het schoonmaken van de badkamer en het tillen van zware voorwerpen. Dit is gebaseerd op een rapport van revalidatiearts A. Derks, die concludeerde dat appellante onder andere lijdt aan lymfoedeem, lumbago, milde artritis en fybromyalgie, wat haar in staat stelt om lichter huishoudelijk werk te verrichten, maar niet het zwaardere werk. De Raad heeft geoordeeld dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat appellante geen beperkingen had en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd.

De Raad heeft bepaald dat appellante recht heeft op huishoudelijke verzorging voor 3 uren per week, en heeft het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 874,-- bedragen voor rechtsbijstand in beroep en hoger beroep, plus reiskosten van € 52,20. De uitspraak heeft geen terugwerkende kracht, omdat appellante in de afgelopen periode geen hulp heeft ingekocht. De Raad heeft partijen aangespoord om in overleg te treden over de wijze waarop de huishoudelijke verzorging kan worden aangeboden, hetzij in natura, hetzij als persoonsgebonden budget.

Uitspraak

11/7123 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 oktober 2011, 11/945 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
Datum uitspraak 3 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.V.A.Y. Dassen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dassen-Vranken. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Savelbergh.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst gelet op de tussen partijen gemaakte afspraak dat appellante aan een door haar te consulteren revalidatiearts vragen zal voorleggen en de uitkomsten daarvan in het geding zal brengen.
Na ontvangst van die nadere informatie en over en weer reacties van partijen heeft de Raad met toestemming van partijen als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreide weergave van de feiten en het toepasselijke wettelijke kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Het college heeft in een besluit van 17 maart 2011 een aanvraag van appellante afgewezen om haar in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in aanmerking te brengen voor huishoudelijke verzorging.
1.2. Appellante heeft tegen het besluit van 17 maart 2011 bezwaar gemaakt. Het college heeft in een besluit van 25 mei 2011 dat bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 25 mei 2011 ongegrond verklaard.
3. Tussen partijen is in geschil of appellante aantoonbare beperkingen heeft die het uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken. Appellante heeft aangegeven dat zij vanwege haar lichamelijke beperkingen niet in staat is om zwaar huishoudelijk werk te doen, zoals ramen zemen en de keuken schoonmaken. Het college heeft steeds het standpunt ingenomen dat er geen medische noodzaak is voor huishoudelijke verzorging, omdat de beperkingen van appellante niet als ernstig kunnen worden geobjectiveerd. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op adviezen van medisch adviseurs van de GGD.
4. De Raad overweegt over het geschilpunt het volgende.
4.1. Op de zitting van 27 juni 2012 hebben partijen afgesproken dat appellante aan een door haar te consulteren revalidatiearts de vraag zou voorleggen of zij, gezien alle medische informatie, beperkingen heeft en zo ja welke beperkingen voor het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Daarbij is gespecificeerd dat huishoudelijke werkzaamheden omvatten: zwaar huishoudelijk werk (zoals badkamer en toilet schoonmaken en stofzuigen), licht huishoudelijk werk (zoals stof afnemen), boodschappen doen en verzorgen van de was.Verder is tussen partijen afgesproken dat appellante aan de revalidatiearts de vraag zou voorleggen of er voor haar behandeling nodig is en zo ja of zij tijdens een behandeltraject hulp nodig heeft bij het huishouden. Ten slotte hebben partijen afgesproken dat zij in overleg zouden treden zodra de gegevens van de revalidatiearts voorhanden zijn, om de mogelijkheid te bespreken om met die nieuwe gegevens in handen tot overeenstemming te komen.
4.2. Appellante heeft op 6 augustus 2012 een rapport van 1 augustus 2012 van revalidatiearts A. Derks in het geding gebracht. Het college heeft daarop, onder verwijzing naar het standpunt van de GGD, gereageerd nog steeds op basis van de objectieve medische gegevens van mening te zijn dat appellante zelfstandig in haar huishouden kan functioneren, door de werkzaamheden over de week te verdelen. Appellante heeft op haar beurt hierop gereageerd en aangegeven dat zij van mening blijft dat haar aanvraag ten onrechte is afgewezen.
4.3. Revalidatiearts Derks heeft in zijn rapport van 1 augustus 2012 geconcludeerd dat appellante beperkingen heeft in haar linkerarm vanwege een lymfoedeem, waarbij het algemene advies is deze arm te ontzien en zeker ook op te passen voor verwondingen omdat hierdoor het lymfoedeem fors zou kunnen toenemen. Globaal moet appellante daarom als éénarmig worden beschouwd, met de linkerhand hooguit als steunhand. Verder is er sprake van een lumbago en een milde artritis in de linker knie waardoor appellante beperkingen heeft voor wat betreft bukken, tillen, lopen en traplopen. Ten slotte is er sprake van fybromyalgie en post-chemoklachten die moeheid en concentratie- en geheugenproblemen geven. Deze klachten zijn moeilijk te objectiveren. In de regel kan worden gesteld dat deze klachten beperkingen geven in de zin van een beperkte duurbelasting en beperkte emotionele belasting. Daar staat tegenover dat het in verband met de fybromyalgie van belang is dat appellante in beweging blijft ook vanwege haar obesitas. De revalidatiearts concludeert op grond van deze bevindingen dat appellante beperkt is in zwaarder huishoudelijk werk, terwijl lichter huishoudelijk werk wel mogelijk moet zijn. Appellante is aangemeld voor behandeling. Voor de periode tijdens de behandeling heeft de revalidatiearts gewezen op zijn, hiervoor aangehaalde, conclusie.
4.4. De bevindingen van de revalidatiearts leiden tot de conclusie van de Raad dat het college ten onrechte appellante niet beperkt heeft geacht in het verrichten van zwaar huishoudelijk werk. De reactie van het college op de bevindingen van de revalidatiearts werpen - tegen de achtergrond van de daarop gegeven reactie van appellant - geen ander licht op de bevindingen van de revalidatiearts. Daarom vernietigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaart hij het beroep tegen het besluit van 25 mei 2011 alsnog gegrond en vernietigt dat besluit. De Raad zal daarnaast met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en beslissen dat appellante in aanmerking komt voor huishoudelijke verzorging voor het verrichten van de zware huishoudelijke werkzaamheden in een omvang van 3 uur per week. Dat is volgens de norm voor deze werkzaamheden bij de woonomstandigheden van appellante. Partijen moeten met elkaar overleggen in welke vorm appellante deze voorziening wil ontvangen, in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Omdat appellante op de zitting heeft toegelicht dat zij in de afgelopen periode geen hulp heeft ingekocht, zal deze uitspraak feitelijk geen werking hebben voor het verleden.
5. De Raad ziet aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten zijn begroot op € 874,-- wegens verleende rechtsbijstand in beroep en op € 874,-- wegens verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Omdat er zowel in beroep als in hoger beroep met toevoeging is geprocedeerd dienen de kosten van het hoger beroep aan de griffier van de Raad te worden betaald. Verder worden de te vergoeden reiskosten vastgesteld op € 52,20, te voldoen aan appellante.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 25 mei 2011 gegrond;
- vernietigt het besluit van 25 mei 2011;
- bepaalt dat appellante in aanmerking komt voor huishoudelijke verzorging in een omvang van 3 uren per week;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 52,20, te betalen aan appellante zelf en tot een bedrag van € 1.748,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 153,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) P.J.M. Crombach
HD